Hoofdstuk 10 Voortplanting

10.1 Man en vrouw
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

10.1 Man en vrouw

Slide 1 - Tekstslide

Verschillen man en vrouw
  1. Primaire geslachtskenmerken:  Dat zijn de kenmerken die vanaf de geboorte aanwezig zijn.

  2. Secundaire geslachtskenmerken: Dit zijn de geslachtskenmerken die  te zien zijn vanaf de pubertijd

Slide 2 - Tekstslide

Vruchtbaarheid
In de pubertijd worden jongens en meisjes vruchtbaar. 
Als je vruchtbaar maak je geslachtscellen. (voorplantingscellen)
Man: Zaadcellen
Vrouw: Eicellen

Slide 3 - Tekstslide

Geslachtsorgaan man

Slide 4 - Tekstslide

Functies onderdelen
Zaadballen (telballen): maken zaadcellen
Bijballen: hier worden zaadcellen bewaard
Zwellichamen: De vullen zich met bloed bij een erectie.
Zaadleider: vervoert zaadcellen richting de zaadblaasjes
Zaadblaasjes: voegen vocht toe bij de zaadcellen
Prostaat: voegt ook vocht toe bij de zaadcellen
Sperma: Het mengsel van zaadcellen en vocht uit de zaadblaasjes en prostaat
Zaadlozing: dit gebeurt via de urine buis.

Slide 5 - Tekstslide

Geslachtsorgaan van de vrouw

Slide 6 - Tekstslide

Onderdelen vrouw en functie
Eierstokken: Hierin bevinden zich de onrijpe eicellen. Vanaf de pubertijd wordt er elke maand een eicel rijp voor de eiersprong
Baarmoeder: Hierin wordt een laagje gemaakt waar uiteindelijk het embryo kan groeien

Eileider: via de eileider verplaatst de eicel zich naar de baarmoeder. Dit is ook waar een eicel wordt bevrucht door een zaadcel.
Vagina: Dit is waar de penis tijdens de gemeenschap binnenkomt. Via hier komen de zaadcellen binnen.

Slide 7 - Tekstslide

Menstruatie

Slide 8 - Tekstslide

0

Slide 9 - Video

 Voorbehoedsmiddelen
  1. Condoom
  2. De pil
  3.  Spiraal
  4. Pessarium

Slide 10 - Tekstslide

Welke voorbehoedsmiddel voorkomt tot bijna 100% een zwangerschap en SOA
A
De pil
B
De condoom
C
Het spiraaltje
D
De Pessarium

Slide 11 - Quizvraag

SOA
SOA is een afkorting van Seksueel Overdraagbare Aandoeningen. 

Een bekende SOA is AIDS.

Slide 12 - Tekstslide

Onbetrouwbare methoden

Slide 13 - Tekstslide

Wat kun je doen bij een noodgeval?

Slide 14 - Tekstslide

10.2 Zwanger en bevallen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Zwangerschap

Slide 17 - Tekstslide

Begrippen 10.2
Bevruchting: de kern van de zaadcel en de kern van de eicel smelten samen.
Innesteling: Het bolletje cellen hecht zich vast aan de baarmoederslijmvlies ongeveer 6 dagen na de bevruchting. (vanaf dit moment is de vrouw zwanger)
Embryo: Eerste 12 weken van de zwangerschap. Ontwikkeling van de organen
Foetus: vanaf 12 weken. Vooral groei en verdere ontwikkeling van de organen
Vruchtwater en vruchtvliezen beschermen de foetus tegen stoten.

Slide 18 - Tekstslide

Pacenta (moederkoek): Dit ontstaat op de plaats van innesteling. In de placenta stoomt het bloed van het kind en de moeder langs elkaar. Hier vindt stofwisseling plaats. 
Navelstreng: Hiermee is de foetus verbonden met de placenta
Navelstrengader: Voedingstoffen en zuurstof komen vanuit het bloed van de moeder naar het bloed van het kind. 
Navelstrengslagader:  Koolstofdioxide en andere afvalstoffen  gaan van het kind naar de placenta. Dit gaat dan naar het bloed van de moeder.

Slide 19 - Tekstslide

Miskraam: De embryo sterft en wordt afgestoten. 
Indaling: De baby komt met het hoofdje naar beneden in de bekken van de vrouw. (blz. 92)
Drie fasen van bevalling: 
1. Ontsluiting: door weeën (samentrekkingen van de baarmoeder) gaat de baarmoedermond open (blz. 93)
2. Uitdrijving: sterke weeën, de persweeën, duwen de baby door de vagina naar buiten.
3. Nageboorte: Door een of meer weeën komt de placenta samen met de vruchtvliezen en de resten van de navelstreng naar buiten.
Keizersnee: operatie waarbij de chirurg een snee maakt in de buikwand en het kind zo naar buiten haalt.

Slide 20 - Tekstslide

Echo: De baby wordt in de baby zichtbaar gemaakt met behulp van geluidsgolven.
Vlokkentest: de arts zuigt met een naald cellen van de embryo uit de placenta.  Vruchtwaterpunctie: de arts zuigt met een naald een beetje vruchtwater uit de baarmoeder. 
Onderzoek naar DNA van de baby. Er wordt dan onderzocht of er geen afwijkingen in het DNA zijn. (blz. 94) 

Abortus: Het laten afbreken van de zwangerschap.
Eeneiige tweeling: Ontstaat uit één bevruchte eicel die zich tijdens het delen in tweeën deelt. Ze hebben dezelfde erfelijke eigenschappen en het is altijd van hetzelfde geslacht. 
Twee-eiige tweeling: ontstaat wanneer bij de eisprong twee eicellen tegelijk vrijkomen en bevrucht worden. Dus geen gelijke erfelijke informatie.

Slide 21 - Tekstslide

Zwangerschap

Slide 22 - Tekstslide

Bevalling

Slide 23 - Tekstslide

Bevalling

Slide 24 - Tekstslide

10.3 Opgroeien

Slide 25 - Tekstslide

Begrippen 10.3
Levensfasen: de verschillende fase in een mensenleven
Ontwikkeling: Veranderingen die plaats vinden in de verschillende fases. 
Lichamelijke ontwikkelingen: de veranderingen van je lichaam of als je leert om meer met je lichaam te doen. 
Geestelijke ontwikkelingen: veranderingen in wat je met je hersenen kunt. Het ontwikkelen van je verstand. 
Hormoonklieren: Klieren die hormonen maken en afgeven aan het bloed.
Hypofyse: een hormoonklier die vlak onder je hersenen zit. (blz. 99)

Slide 26 - Tekstslide

Groeihormoon: de hypofyse maakt dit hormoon meer aan. Dit zorgt voor een groeispurt.
Geslachtshormonen: de hypofyse maakt deze hormonen aan die de geslachtsorganen aanzetten tot het maken van geslachtshormonen.  
1. Zaadballen maken het mannelijke geslachtshormoon testosteron aan. 
2. Eierstokken maken het vrouwelijke geslachtshormoon oestrogeen aan.  

Slide 27 - Tekstslide

10.4 Voortplanting van planten

Slide 28 - Tekstslide

Begrippen 10.4
Bloemen: De voortplantingsorgaan van een plant. 
Onderdelen van de bloem: 
1. Stuifmeelkorrels (mannelijke cellen) Het mannelijke voorplantingsorgaan is de meeldraad. 

2. Eicellen (vrouwelijke cellen) Het vrouwelijke voorplantingsorgaan bij planten is de stamper. Die bestaat uit stempel, stijl en vruchtbeginsel (blz. 101) 

Slide 29 - Tekstslide

Bestuiving: het verplaatsen van de stuifmeel van de meeldraden van de ene bloem naar de stamper van de andere bloem van dezelfde soort
Insectenbloemen: lokken insecten met geur, kleur en nectar. De insecten helpen bij bestuiving van de insectenbloemen. 

Windbloemen: lokken geen insecten, maar de wind zorgt voor bestuiving. De bloemen zijn klein, groen en bevatten geen nectar. Windbloemen maken veel stuifmeel aan.  (blz. 102)

Slide 30 - Tekstslide

Voortplanting bij planten
Geslachtelijke voortplanting - er is bevruchting en er ontstaan zaden.

Ongeslachtelijke voortplanting - een stukje volwassen plant groeit uit tot een nieuwe plant.

Slide 31 - Tekstslide

10.5 Voortplanting zonder bevruchting

Slide 32 - Tekstslide

Bestuiving

Slide 33 - Tekstslide

Basisstof 6 Bestuiving, bevruchting en verspreiding
  • Bestuiving: stuifmeelkorrel van plant 1 landt op stamper van plant 2 (dezelfde soort)
  • Bevruchting: de kern van de stuifmeelkorrel versmelt met de kern van de eicel.
  • Verspreiding: het verspreiden van de zaden gebeurt op verschillende manieren. Het kan d.m.v. dieren, wind, plant zelf, etc. 

Slide 34 - Tekstslide