Grammatica A1/A2 FIX les 6A

Grammar A1/A2 FIX les 6A

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammar A1/A2 FIX les 6A

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Welcome dear students
For today:
- Comparisons and superlatives
- Inleveropdracht => Toony Tool
- Homework

Slide 3 - Tekstslide

Je gebruikt 'this' voor ____ woorden en gebruikt 'those' voor ___ woorden

Slide 4 - Open vraag

Je gebruikt 'that'/'those' voor iets dat...

Slide 5 - Open vraag

Je gebruikt 'that' voor ___ woorden en je gebruikt 'those' voor ____woorden

Slide 6 - Open vraag

Signaalwoorden voor 'this'/'these' zijn...
Signaalwoorden 'that'/'those' zijn...

Slide 7 - Open vraag


What is an adjective?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 8 - Quizvraag

Een zelfstandig naamwoord =
A
mensen, dieren of dingen
B
waar je de of het voor kan zetten.
C
gevoelens
D
tijdsruimten

Slide 9 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoorden zeggen iets over ..
A
een zelfstandig naamwoord
B
een ander bijvoeglijk naamwoord
C
hoe lang iets duurde
D
een bijwoord

Slide 10 - Quizvraag

Which word is the adjective?

He has a big car that he drives to work.
A
work
B
car
C
He
D
big

Slide 11 - Quizvraag

Comparisons
Today's lesson:
  • Grammar ->  Vergelijkingen

Slide 12 - Tekstslide

zegt iets over een zelfstandig naamwoord
(dus over een mens, dier, plant of ding)
een bijvoeglijk naamwoord 
het mooie meisje
de snelle auto
de schattige hond

Slide 13 - Tekstslide

als we dingen vergelijken en iets of iemand is groter / sneller/ leuker / mooier/ lekkerder enz. dan noemen we dat de : vergrotende trap
           groot                 groter

Slide 14 - Tekstslide

in het Engels zet je dan -er achter het woord 
small - smaller
fast - faster
high - higher
       small           smaller

Slide 15 - Tekstslide

Here is Emily. She's six years old. Her brother is nine, so he is...........
A
old
B
older
C
olden
D
oldest

Slide 16 - Quizvraag

This magazine is cheap, but that
one is...........
A
cheaper
B
cheaping
C
cheap
D
cheapest

Slide 17 - Quizvraag

Als we dingen vergelijken en iets is het mooist/ grootst/ lekkerst/leukst enz dan noemen we dit de overtreffende trap
           groot                 groter                 grootst

Slide 18 - Tekstslide

in het Engels zet je dan -est achter het woord 
fastest 
smallest
highest
               small       smaller    smallest

Slide 19 - Tekstslide

Voor het woord + est zet je dan the
This is the smallest dog they have

Slide 20 - Tekstslide

He is ................. man in our village.
A
strongest than
B
stronger than
C
the strongest
D
the stronger

Slide 21 - Quizvraag

He has .......... car in our family.
A
faster than
B
the faster
C
fastest than
D
the fastest

Slide 22 - Quizvraag

3 Uitzonderingen:
woorden die eindigen op een griekse y
bijv : ugly, lazy, early, heavy
Bij de vergrotende trap verdwijnt de -y
en komt er -ier achter
1

Slide 23 - Tekstslide

2
woorden die eindigen op -e
bijv : safe, nice, large
Bij de vergrotende trap komt er een -r achter het woord

Slide 24 - Tekstslide

Woorden van 1 lettergreep met 1 klinker die eindigen op 1 medeklinker
3
bijv : big , fat, hot
Bij de vergrotende trap verdubbelt de medeklinker + er
bigger/ fatter/ hotter

Slide 25 - Tekstslide

Woorden van 1 lettergreep met 1 klinker die eindigen op 1 medeklinker
3
Bij de overtreffende trap verdubbelt de medeklinker + est
         
a fat dog
a fatter dog
the fattest dog

Slide 26 - Tekstslide

This joke was ....................
joke I've ever heard.
A
the funnyest
B
funnyer than
C
the funniest
D
funnier than

Slide 27 - Quizvraag

London is .............city in Europe.
A
largeer than
B
the largeest
C
larger than
D
the largest

Slide 28 - Quizvraag

er zijn ook lange bijvoeglijke naamwoorden. Deze hebben 3 of meer lettergrepen
  • beautiful
  • intelligent
  • wonderful
  • exciting
  • difficult

Slide 29 - Tekstslide

Bij deze lange woorden maak je de vergrotende trap door more voor het woord te zetten
  • more beautiful
  • more intelligent
  • more wonderful
  • more exciting

Slide 30 - Tekstslide

This dog is more beautiful
than that dog

Slide 31 - Tekstslide

Bij deze lange woorden maak je de overtreffende  trap door most voor het woord te zetten
  • most beautiful
  • most intelligent
  • most wonderful
  • most exciting

Slide 32 - Tekstslide

Deze rijtjes moet je uit je hoofd leren :


  • much/many - more - most
  • little/ few - less - least
  • bad - worse - worst
  • good - better - best

Slide 33 - Tekstslide

Deze rijtjes moet je uit je hoofd leren :


  • much/many - more - most
  • little/ few - less - least
  • bad - worse - worst
  • good - better - best

Slide 34 - Tekstslide

Show what you know!
- Hot - ..... - ......
- Tall - ........ - ........
- Small - ........ - .........
- Large - ......... - ........
- Fantastic - ......... - .............
- Bad - .......... - ..........

Slide 35 - Tekstslide

This is .............
exercise on the worksheet.
A
the difficultest
B
the most difficult
C
the most difficultest
D
the more difficulter

Slide 36 - Quizvraag

my sister has ...................
hobby in the world.
A
the most interesting
B
the more interestinger
C
the interestingest
D
the most interstingest

Slide 37 - Quizvraag

My cousin is ................his classmates
A
the most intelligent
B
the most intelligentest
C
more intelligent than
D
more intelligenter than

Slide 38 - Quizvraag

He is .......... teacher in the country.
A
the goodest
B
gooder than
C
the best
D
better than

Slide 39 - Quizvraag

Oh no, this is my ............ nightmare!
A
badder
B
baddest
C
worse
D
worst

Slide 40 - Quizvraag

My life is ................. yours
A
more boring than
B
more boringer than
C
the most boring
D
the most boringest

Slide 41 - Quizvraag

Rewrite this sentence with adjectives (=bvnw): My dad washed his car.

Slide 42 - Open vraag

Inleveropdracht Grammar
Ga naar: https://www.toonytool.nl/
Klik op: Maak een cartoon
Maak een cartoon van 6 frames.
Het stripverhaal moet in het Engels zijn.
Gebruik de volgende grammatica onderdelen in jouw stripverhaal:
- adjective (bijvoeglijk naamwoord) 
- comparison (trappen van vergelijking)
Het stripverhaal moet een kloppend verhaal hebben.
Klaar? Bewaar het stripverhaal als afbeelding en kies pdf.
Lever het in op It's Learning voor de volgende les.


Slide 43 - Tekstslide

Homework
Work on Grammar Chapter 5 Nouns  and adjectives in FIX Engels.

Slide 44 - Tekstslide