Herhalen oefenen H3 HA1b

WELKOM HA1b
Oma gaat voor Pieter een thee maken.
In een grote mok doet ze 4 schepjes suiker, daar schenkt ze 200 ml thee bij. Oma roert goed, zodat alle suiker opgelost is. 1 schepje suiker weegt 1.5 g.

1. Wat is de concentratie (g/l) suiker in de thee?
Pieter vindt de thee erg zoet. Hij drinkt de helft op en 
schenkt hij er 400 ml thee bij. 
2. Wat is nu de concentratie suiker (g/l) in de thee?

Pak pen, papier en rekenmachine en  maak de volgende opgave:

timer
5:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScienceMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM HA1b
Oma gaat voor Pieter een thee maken.
In een grote mok doet ze 4 schepjes suiker, daar schenkt ze 200 ml thee bij. Oma roert goed, zodat alle suiker opgelost is. 1 schepje suiker weegt 1.5 g.

1. Wat is de concentratie (g/l) suiker in de thee?
Pieter vindt de thee erg zoet. Hij drinkt de helft op en 
schenkt hij er 400 ml thee bij. 
2. Wat is nu de concentratie suiker (g/l) in de thee?

Pak pen, papier en rekenmachine en  maak de volgende opgave:

timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Herhalen stof 3.1 t/m 3.5
Stellen van vragen en Werken aan je verslag

NIEUW!! Het verkeerlicht. Let op de kleuren.
Rood= stilte  
Oranje= zachtjes overleggen mag, NIET door de klas lopen
Groen= normaal praten, NIET door de klas lopen

Slide 2 - Tekstslide

Proefwerk en lessen
Zorg dat je altijd pen en papier hebt 
en voor een proefwerk:
  • Pen, 
  • Potlood, 
  • Gum, 
  • Geodriehoek of liniaal, 
  • Rekenmachine

Slide 3 - Tekstslide

3.1 Gezond eten
Voedingsmiddel eet of drink je

Bevat voedingsstoffen

Schijf van vijf: Eet gezond door gevarieerd te eten, of uit elke schijf, zodat je van elke voedingsstof voldoende krijgt

Slide 4 - Tekstslide

3.2 Proeven
Je proeft eten doordat smaakstoffen de smaakzintuigen op tong prikkelen en geurstoffen het reukzintuig in de neus.
Proeven 
Hersenen voegen de informatie (impulsen) van
de smaakzintuigen en reukzintuig samen.
Ook ander zintuigen gebruik je bij proeven: Ogen, neus, koude-, warmte- en tastzintuigen, ervaring

Slide 5 - Tekstslide

3.3 Proeven 
pH= zuurgraad, hoe lager hoe zuurder
0-7 = zuur 7= neutraal 7-14 basisch

pH kun je meten met pH papier,
Met lakmoespapier toon je aan of een oplossing, zuur of basisch is.

Een indicator  is een stof die de aanwezigheid van een andere stof aantoont: bv jodium voor het aantonen van zetmeel (practicumexperiment)

Slide 6 - Tekstslide

Wat zit er in 
Ingrediënten staan vermeld op het etiket van het voedingsmiddel
water 
suiker/ zoetstof       = zoete smaak
aroma                          = geur- of smaakstof
extracten                   = ingedikte sappen van delen van planten
voedingszuren        = frisse smaak en houdbaarheid
Koolzuur                    =  koolstofdioxide opgelost in water; geeft prikkel en  zure smaak
Etiket vermeld de hoeveelheden vaak per 100 ml of 100 gram.
!! Bij 10.6 gram suiker per 100 ml is dit voor een flesje van 500 ml 500/100=5 keer 10.6 g = 53 g suiker!

Slide 7 - Tekstslide

Waarvoor heb je bouwstoffen nodig?
  1. Cellen vervangen (vb huidcellen, botcellen)
  2. Cellen repareren
  3. Water aanvullen

Bouwstoffen: water, eiwitten, mineralen; nodig voor jong en oud
Energie om te bewegen en jezelf warm te houden
Mineralen krijg je binnen door gevarieerd te eten

Slide 8 - Tekstslide

Voedingsmiddeltabellen
Een overzicht van voedingsmiddelen met hun voedingsstoffen
Vaak per 100 g voedingsmiddel:

eiwit (g)
vetten (g)
Calcium (mg)
aardappel
2
0
9
varkensvlees
28
13
10
champignons
5
0
25
Ilona eet
200 g aardappelen
150 g varkensvlees
100 g champignons
Hoeveel gram eiwit
bevat Ilona's maaltijd?


eiwit
per 100 g
totaal g
200
2
200/100*2=4
150
28
150/100*28=  42
100
5
100/100=5
Totaal: 4+42+5= 50 g 

Slide 9 - Tekstslide

Hoe voorkom je voedselbederf?
  1. Voedsel verhitten: Steriliseren (+) of pasteuriseren (-)
  2. Koelen en vriezen
  3. Stoffen (conserveermiddel) toevoegen aan voedsel
  4. Voedsel bestralen met speciale straling
  5. Luchtdicht verpakken (Zuurstof buitengesloten)
  6. Voedsel drogen


Bederf wordt veroorzaakt door schimmels en bacteriën. Gevaar: een voedselvergiftiging oplopen.
Bederf door bacteriën kun je alleen ruiken en proeven.; Schimmels zichtbaar door pluizige plekken.

Slide 10 - Tekstslide

Check 
  • Op je alle opgaven snapt (activiteitenboek)
  • Gebruik alle bronnen genoemd in ItsLearning
  • Of het goed gaat met berekeningen
  • Leer ook de bronnen (plaatjes uit het boek) goed!

Slide 11 - Tekstslide

Heb je nog vragen?
schrijf ze op en stel ze aan je docent.

Slide 12 - Woordweb

Oma's thee
1. Wat is de concentratie (g/l) suiker in de thee?
4 schepjes suiker,  1 schepje suiker weegt 1.5 g: 200 ml thee: 


Pieter vindt de thee erg zoet. Hij de helft op en schenkt hij er 400 ml thee bij. 
2. Wat is nu de concentratie suiker (g/l) in de thee?


Op ItsLearning staat  deze som uitgewerkt: Oma's thee, rekenen met concentraties en verdunningen 

Hier rekenen, volgende dia uitwerking

Slide 13 - Tekstslide

Oma's thee
1. Wat is de concentratie (g/l) suiker in de thee?
4 schepjes suiker,  1 schepje suiker weegt 1.5 g: Totaal 4*1.5 g= 6.0 g suiker.
200 ml thee: in de 200 ml zit 6.0 gram suiker.
Concentratie moet in g/l: 1 liter is 1000 ml; in 1000 ml zit dan 1000/200*6.0 dus       
Concentratie is 30 g/l

Pieter vindt de thee erg zoet. Hij de helft op en schenkt hij er 400 ml thee bij. 
2. Wat is nu de concentratie suiker (g/l) in de thee?
De helft van 200 ml is over, in deze 100 ml zit de helft van de suiker, dus 3 gram.
3 gram suiker in 500 ml (100+400=500 ml) of 3 gram in 500 ml, dan zit in 1000 ml (1 L)
1000/500=2*3=6 gram. Concentratie is 6 g/l

Op ItsLearning staat deze som uitgewerkt: Oma's thee, rekenen met concentraties en verdunningen 

Slide 14 - Tekstslide

Welke uitspraak is waar?
A
Als ik een dag alleen maar op de bank zit, heb ik geen energierijke stoffen nodig
B
Als ik ga schaatsen heb ik meer energierijke stoffen nodig dan bij een online-les

Slide 15 - Quizvraag


A

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de eenheid van de energiewaarde van voeding?
A
kilocalorie (kcal)
B
kilojoule (kJ)
C
allebei goed
D
geen één goed

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn energierijke stoffen?
A
Vetten en mineralen
B
Koolhydraten en eiwitten
C
Koolhydraten en vetten
D
Vetten en eiwitten

Slide 18 - Quizvraag

Waarom is een eetstoornis niet gezond?
A
Omdat je van lekker eten houdt
B
Omdat je teveel gezonde voedingsstoffen binnen krijgt
C
Omdat je te weinig gezonde voedingsstoffen binnen krijgt
D
Omdat je teveel in de spiegel kijkt

Slide 19 - Quizvraag

Hoe doe je ook al weer een waarneming.

Wat is de goede volgorde?
A
prikkel-hersenen-zintuig-zenuwen
B
zintuig-prikkel-zenuwen-hersenen
C
prikkel-zintuig-zenuwen-hersenen
D
zintuig-zenuwen- hersenen-prikkel

Slide 20 - Quizvraag

Wie heeft de meeste bouwstoffen nodig?
A
Een baby van 2 weken oud
B
Een puber
C
Een oude dame van 96
D
Een kind van 2

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de eenheid van de energiewaarde van voeding?
A
kilocalorie (kcal)
B
kilojoule (kJ)
C
allebei goed
D
geen één goed

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn energierijke stoffen?
A
Vetten en mineralen
B
Koolhydraten en eiwitten
C
Koolhydraten en vetten
D
Vetten en eiwitten

Slide 23 - Quizvraag

Welke voedingsstof is GEEN bouwstof?
A
Eiwitten
B
Mineralen
C
Water
D
Vitaminen

Slide 24 - Quizvraag