Flyer M/H

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel

  • Je weet hoe je een 
flyer kunt maken

Slide 2 - Tekstslide

Voor wat zou je een flyer kunnen gebruiken?

Slide 3 - Woordweb

Een flyer maken

Slide 4 - Tekstslide

            Flyer
  • Een flyer is één blaadje. 
  • Een flyer verschijnt meestal in A5-formaat (half A4'tje) en is enkel of dubbelzijdig gedrukt. 
  • Een flyer gebruik je om veel mensen te bereiken
  • Doel: kort en bondig boodschap overbrengen
               Nieuwsgierig maken (voor bv winkel of een feest)

Slide 5 - Tekstslide

      Flyer
  • Flyers worden vaak uitgedeeld op straat om bijvoorbeeld reclame te maken. 
  • Een goede flyer valt op en ziet er leuk uit.
  • Je kunt een flyer makkelijk lezen & de juiste informatie snel vinden. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld flyer

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Afbeelding A

Slide 10 - Tekstslide

Noteer van flyer A de woorden die het meeste opvallen.

Slide 11 - Open vraag

Afbeelding B

Slide 12 - Tekstslide

Noteer van flyer B de woorden die het meeste opvallen.

Slide 13 - Open vraag

Afbeelding C

Slide 14 - Tekstslide

Noteer van flyer C de woorden die het meeste opvallen.

Slide 15 - Open vraag

Welke flyer heeft de minste tekst?
A
Afbeelding A
B
Afbeelding B
C
Afbeelding C

Slide 16 - Quizvraag

Van welke flyer vind jij de afbeelding het best bij die opvallende woorden passen?

Slide 17 - Open vraag

Maak een top drie van de flyers. Zet de beste flyer bovenaan. Leg uit waarom je deze volgorde hebt gekozen.

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Slide 22 - Link

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maak opdracht 1 t/m 3



timer
20:00

Slide 25 - Tekstslide

Antwoorden bespreken

Slide 26 - Tekstslide

Herhaling: 
Advertentie / flyer

Slide 27 - Tekstslide

        Advertentie / flyer
De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen

Doel = overhalen / activeren 

Slide 28 - Tekstslide

Goede flyer valt op door:
  • beeld- en kleurgebruik
  • tekst is kort, maar krachtig

Slide 29 - Tekstslide

Slogan = een zin die het publiek makkelijke onthoud. 
                  Hierdoor is het sneller te herkennen.

Slide 30 - Tekstslide

  • Flyer wordt vaak op straat uitgedeeld.
  • Denk aan een time table bij kingdance!

Slide 31 - Tekstslide

Hoe maak je een flyer?
  1. Bedenk wat je over het onderwerp wilt zeggen (5w+h-vragen)
  2. Bedenk een leuke titel of slagzin
  3. Schrijf je tekst kort en krachtig op
  4. Verdeel de tekst over de hele bladzijde
  5. Zoek of maak een passende afbeelding
  6. Zorg voor een aantrekkelijke lay-out (grote/vetgedrukte letters
 voor belangrijke informatie, kleuren)

Slide 32 - Tekstslide

Wat zijn de 5w+h-vragen?

Slide 33 - Open vraag

        W-vragen
  • wie
  • wat
  • waar
  • wanneer
  • waarom
  • hoe

Slide 34 - Tekstslide

Kladversie schrijven in je schrift:
  • Bedenk wat je over je onderwerp wilt zeggen. Gebruik de 5w+h-vragen.
  • Bedenk een leuke slagzin.
  • Schrijf je tekst kort en krachtig op.
  • Verdeel de tekst over de hele bladzijde.
  • Gebruik grote en vetgedrukte letters voor belangrijke informatie.
  • Zoek of maak een plaatje dat goed bij je onderwerp past.
  • Gebruik kleuren.

Slide 35 - Tekstslide

Wat is het doel van een flyer?

a: overtuigen b: informeren c: amuseren d: overhalen
A
overtuigen
B
informeren
C
amuseren
D
overhalen

Slide 36 - Quizvraag

Controleren en verbeteren:
  • De naam van het onderwerp valt meteen op.
  • De flyer ziet er leuk uit.
  • Op de flyer zijn woorden of zinnen gebruikt die je enthousisast maken.
  • De tekst op de flyer is kort, maar het is wel duidelijk, bijvoorbeeld:
    - Waar je heengaat
    - Waarom je op staap gaat
    - Wanneer het uitstapje is
    - Hoe het vervoer van en naar het uitstapje is geregeld
    - Hoeveel het kost
  • Op de flyer is een passende foto of tekening gebruikt.
  • Alle woorden zijn juist gespeld.
  • De verwijswoorden zijn juist gebruikt.

Slide 37 - Tekstslide