H3.7 Grammatica

H1.3 Lezen
Waar is
Wally?
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1.3 Lezen
Waar is
Wally?

Slide 1 - Tekstslide

Zinsontleden stap voor stap
Bladzijde 203 - stappenplan
  1. Persoonsvorm - onderstrepen en tussen strepen
  2. Zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen
  3. Gezegde 
  4. Onderwerp 

Slide 2 - Tekstslide

WG
NG
DOE- zin
ZIJN- zin
Het OW doet iets
Het OW is iets
alleen maar werkwoorden
werkwoorden en naamwoorden (ZN of BN)
Kan een LV in staan
Kan géén LV in staan
aan het + te
Vorm van 9 KWW
splitsbaar werkwoord
geen duidelijke betekenis

Slide 3 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Het onderwerp is iets 
  • Het belangrijkste werkwoord heeft geen duidelijke betekenis: 'Ik ben'.. wat ben je? 
  • Koppelwerkwoorden
    zijn, worden, blijven

Slide 4 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde:

Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit:
  • één of meer werkwoorden 
  • en een (zelfstandig, bijvoeglijk) naamwoord.



Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is (het is dus een: 'ZIJN-ZIN').

Slide 8 - Tekstslide

Even checken:
Is deze zin een naamwoordelijk gezegde?
Mijn vader is in zijn studeerkamer

Koppelwerkwoord? Wisseltruc? Wie of wat is mijn vader? Is mijn vader de studeerkamer? Nee! Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Het neemt geen toestand of eigenschap van het onderwerp aan.


Slide 9 - Tekstslide

Verzinnen maar!
  • Eén onderschrift met een
werkwoordelijk gezegde
  • Eén onderschrift met een
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is de PV?
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 16 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is het OW?
A
De leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 17 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 18 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is het werkwoordelijk deel?

A
is
B
is boos
C
geworden
D
is geworden

Slide 19 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is het naamwoordelijk deel?
A
is boos
B
is boos geworden
C
boos
D
is geworden

Slide 20 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Wat is het NG?
A
[boos] geworden
B
is [boos]
C
[is] geworden
D
is [boos] geworden

Slide 21 - Quizvraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

Wat is de PV?
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 22 - Quizvraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

Wat is het OW?
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 23 - Quizvraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 24 - Quizvraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
blijft
B
blijft [een moeilijk onderdeel voor veel leerlingen]
C
blijft [voor veel leerlingen]
D
blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 25 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Die ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 26 - Quizvraag

Noteer het NG van de zin
Die ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde.

Slide 27 - Open vraag