2V Les 2 (zinsdelen) pv - ow - wg/ng - lv - mv - bwb

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vervolg zinsdelen
                  Stappenplan zinsontleding
Vorige week besproken: onderwerp, wg of ng
Vandaag:
Lijdend voorwerp (lv)
Meewerkend voorwerp (mv)
Bijwoordelijke bepaling (bwb)                           En nieuw!:
Ontleden met wed. ww                                    voorzetselvoorwerp (vv)

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv) en waar let je op?

Een lv vind je door de vraag te stellen:
Wat (of wie) + ow + wg?. ..Het antwoord = lv.


LET OP: een lijdend vw begint nooit met een voorzetsel.
Een lijdend vw vind je nooit in een ng-zin.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het lijdend vw: Een nieuwe opdracht zet de docent elke maand voor ons klaar.
A
de docent
B
een nieuwe opdracht
C
elke maand
D
voor ons

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het lijdend vw in de zin: Max Verstappen zal dit najaar nog de nieuwe kampioen worden.
A
Max Verstappen
B
de nieuwe kampioen
C
geen lv, omdat het een ng-zin is
D
dit najaar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
'Bel jij hem even?'

Slide 6 - Open vraag

Wat is het lijdend vw in de volgende zin: 'Welk boek raad je me aan?'

Slide 7 - Open vraag

Meewerkend vw

Een meewerkend voorwerp vind je door de vraag te stellen:
Aan wie/wat of voor wie/wat + ow + wg + lv?.. In de zin is er een beweging van de een naar de ander; je schenkt hem iets, geeft hen iets, betaalt hem iets, schrijft of stuurt haar iets, etc.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het meewerkend vw? 'Zij schonk hem haar mooiste glimlach.'
A
zij
B
hem
C
haar mooiste glimlach
D
schonk

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meewerkend vw? 'Zij schrijft haar moeder elke maand.'
A
haar moeder
B
zij
C
elke maand
D
geen meewerkend vw

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meewerkend vw? 'De leerling smeekte de docent hem er niet uit te sturen.'
A
de docent
B
de leerling
C
hem
D
er

Slide 11 - Quizvraag

Een bijw.bep

Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel/woord dat antwoord geeft op: waar, wanneer, waarmee, hoe, waarom, waardoor, hoeveel. Het geeft aan op welke manier iets gebeurt. 

Er kunnen meerdere bwb's in een zin staan, terwijl van het ow, pv, wg of ng, lv of mv er altijd maar 1 in de zin is.

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel bwb's tel je? 'Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen bij de boekhandel voor hun jarige moeder.'
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Noteer welk zinsdeel/welke zinsdelen bwb zijn:
Met goed weer gaan we altijd in de Waal zwemmen.

Slide 14 - Open vraag

Ontleden met wederkerend ww
Als je een ww hebt met een verplicht wederkerend vnw erbij -> hoort dit bij het wg. (zich herinneren, zich verbazen)

Als je een ww hebt met een toevallig wederkerend vnw erbij -> ontleed dit verder, het wed.vnw.  is lv of mv (zich verstoppen, zich aanmelden)

Slide 15 - Tekstslide

Hoe weet je of het een toevallig wederkerend werkwoord is?

Slide 16 - Open vraag

Wat is hier het wg in de zin? Zij stootte zich tegen de kastdeur.
A
stootte
B
stootte zich

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het hier het wg? Waarom bemoei jij je altijd met mij?
A
bemoei
B
bemoei je

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het hier het wg? 'Mijn moeder maakt zich altijd veel zorgen om haar kinderen.'
A
maakt zich zorgen
B
maakt zorgen

Slide 19 - Quizvraag

Ontleed de zin met de volgende onderdelen: pv, ow, wg/ng, lv, mv, bwb
'Ik zou hem best hebben willen aanmelden.'

Slide 20 - Open vraag

Voorzetselvoorwerp
                 
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel bij zich: rekenen op, twijfelen aan, uitzien naar. 
In zinnen met zulke werkwoorden heet het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, het voorzetselvoorwerp (vv)

Slide 21 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Ook bij wederkerende werkwoorden met een vast voorzetsel hoort een voorzetselvoorwerp:.
Bijvoorbeeld:
– De politici / zullen zich neerleggen / bij de uitslag van de verkiezingen.
wg = zullen zich neerleggen; vv = bij de uitslag van de verkiezingen (ow= De politici)

Slide 22 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Het voorzetselvoorwerp kan voorkomen naast een lijdend voorwerp.

Bijvoorbeeld:
– De burgemeester / wijt / de dijkdoorbraak (lv) / aan slecht onderhoud (vv).
ww met vast voorzetsel is hier: wijten aan

Slide 23 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Ook zinnen met een naamwoordelijk gezegde bevatten soms een voorzetselvoorwerp. Het hoort dan vaak bij een bijvoeglijk naamwoord met een vast voorzetsel (benieuwd naar, blij met, trots op, bang voor).
Bijvoorbeeld:
– Elias / was [erg blij] (ng) / met zijn baan als politieagent (vv).

Slide 24 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp
Zo vind je het voorzetselvoorwerp
:

1. Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde. 

2. Kijk of er een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord is met een vast voorzetsel. 

3. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.

Slide 25 - Tekstslide

Wat is hier het voorzetselvoorwerp? 'De meeste kleine kinderen luisteren graag naar traditionele sprookjes.'
A
kleine kinderen
B
de meeste
C
naar traditionele sprookjes
D
luisteren graag naar

Slide 26 - Quizvraag

Wat is in deze zin het voorzetselvoorwerp?
'Op de Olympische Spelen twijfelde Bolt nooit aan zijn winst op de 100 meter.'
A
aan zijn winst op de 100 meter
B
Op de Olympische Spelen
C
op de 100 meter
D
aan zijn winst

Slide 27 - Quizvraag

Huiswerk
Het huiswerk is:
H.2 grammatica zinsdelen, opdracht 3 t/m 6  in Nieuw Nederlands online maken. Doe dit uiterlijk dinsdag 12 januari, 17.00uur.

We zien elkaar woensdag weer online!

Slide 28 - Tekstslide