Herhaling H5

Herhaling Grammatica U5
Place of the adverb
Who / which / that / ø
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Grammatica U5
Place of the adverb
Who / which / that / ø

Slide 1 - Tekstslide

Place of the adverb
Waar moet het bijwoord (adverb) in de zin staan?

Voor het hoofdwerkwoord
  • She regularly asks me to write for her website
Na een vorm van to be
  • They are usually late.
Voor een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord
  • You're going to become extremely popular.
  • She works really seriously on the presentation. 

Slide 2 - Tekstslide

Our friends must write a test. (also)

Slide 3 - Open vraag

I was joking. (only)

Slide 4 - Open vraag

Mary watches TV. (hardly) (ever)

Slide 5 - Open vraag

John fell off the bike. (almost)

Slide 6 - Open vraag

Her boyfriend will buy her some flowers. (probably)

Slide 7 - Open vraag

My uncle is moving to Stockholm soon. (definitely)

Slide 8 - Open vraag

Relative pronouns: who / which / that / ø
Who: personen
  • It was Madison who was so nice to me.
Which: dingen
  • She missed the meeting which the Drama teacher held last week.

Je kan who en which vervangen met that als er geen komma voor staat:
  • The policeman who / that helped me is called Mr. Johnson
  • Here are some songs which / that my mother taught me 

Slide 9 - Tekstslide

Relative pronouns: who / which / that / ø
Je kan soms ook het betrekkelijk voornaamwoord weglaten. Dit kan alleen als het geen onderwerp is in de zin. Het is geen onderwerp wanneer het niet direct voor een werkwoord staat.
  • Goed: She's the football coach ø I admire the most.
  • Fout: This is the cat ø followed me home.

Er zijn dus vaak meerdere dingen mogelijk.
Here are some songs which / that / ø my mother taught me.

Slide 10 - Tekstslide

This is the man _____ built our house.
Goed
Fout


who


which


that


ø

Slide 11 - Sleepvraag

A person _____ you don't trust won't trust you either.
Goed
Fout


who


which


that


ø

Slide 12 - Sleepvraag

I live in a house in Norwich, ____
 is in East Anglia.
Goed
Fout


who


which


that


ø

Slide 13 - Sleepvraag

That's Peter, the boy ____ has just arrived at the airport.
Goed
Fout


who


which


that


ø

Slide 14 - Sleepvraag

What did you do with the money _____ your mother lent you?
Goed
Fout


who


which


that


ø

Slide 15 - Sleepvraag

Thank you very much for your e-mail, ______ was very interesting.
Goed
Fout


who


which


that


ø

Slide 16 - Sleepvraag