KB3 Pincode H6 Theorie

Hoofdstuk 6

Paragraaf 1: Hoe produceer je?

Paragraaf 2: Van alle markten thuis?

Paragraaf 3: Hoe maak je winst?

Paragraaf 4: Is meer productie goed?

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 6

Paragraaf 1: Hoe produceer je?

Paragraaf 2: Van alle markten thuis?

Paragraaf 3: Hoe maak je winst?

Paragraaf 4: Is meer productie goed?

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1 Hoe produceer je?

Produceren: Het maken van goederen en het leveren van diensten.

Om te produceren heb je productiemiddelen nodig.

Productiemiddelen zijn bijv machines, grondstoffen, ondernemers en werknemers.

Deze productiemiddelen kun je onderverdelen in  productiefactoren.

Bij elke productiefactor wordt de verstrekker beloond.

K= Kapitaal, diegene die het geld leent wordt beloond met rente of huur.

A= Arbeid, diegene die arbeid levert wordt beloond met loon/salaris.

N= Natuur, diegene die natuur (grond) levert wordt beloond met pacht.

O= Ondernemersschap, de ondernemer wordt beloond met winst.

Slide 2 - Tekstslide

Overgang arbeidsintensief naar kapitaalintensief

Vroeger waren er geen machines aanwezig bij de bedrijven.

Alles werd met de hand gedaan en daarom hadden bedrijven veel werknemers nodig; dit soort bedrijven zijn arbeidsintensieve bedrijven.

Door technologische ontwikkelingen zijn bedrijven steeds minder afhankelijk geworden van arbeieders en hebben steeds meer machines (mechanisatie) en steeds meer computers en robots (automatisering).

Bedrijven met veel machines en robots en weinig mensen zijn kapitaalintensieve bedrijven.

Bedrijven zijn kapitaalintensiever geworden door mechanisatie en automatisering.

Slide 3 - Tekstslide

Afschrijving

Bedrijven zijn tegenwoordig erg kapitaalintensief. Dat betekent dat bedrijven veel machines hebben die elk jaar minder waard worden. Deze waardevermindering moet worden doorberekend in de prijs van de artikelen. Deze waardevermindering noemen we afschrijving.

Afschrijving: Waardevermindering van kapitaalgoederen (de investeringen in kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard).

Slide 4 - Tekstslide

formule afschrijving:

Afschrijving per jaar =


Aanschafprijs - restwaarde
aantal gebruiksjaar


afschrijvingperjaar=(aanschafprijsrestwaarde):aantalgebruiksjaren

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeldsom Afschrijvingen

Een ondernemer koopt 2 zaagmachines voor elk € 2.500.

Hij gaat er vanuit dat deze machines een levensduur hebben van 5 jaar.

Elke machine heeft een restwaarde van € 500.

Bereken de totale afschrijving per jaar voor beide machines.

2.500 - 500 = 2.000
2000 : 5 = 400
2 machines : 400 x 2 = 800
Afschrijving per jaar is € 800 voor beide machines.

Slide 6 - Tekstslide

Produceren doen we in een bedrijfskolom
Van boom tot kano in de winkel
  • Houthandel
  • Kano-fabriek
  • Groothandel
  • Buitensportwinkel
  • Boomkwekerij

Produceren=

Het maken van goederen en het leveren van diensten

Slide 7 - Tekstslide

Van boom tot kano in de winkel
  • Houthandel
  • Kano-fabriek
  • Groothandel
  • Buitensportwinkel
  • Boomkwekerij
Bedrijfskolom
De bedrijven die na elkaar aan het product meewerken. 

Slide 8 - Tekstslide

  • € 180
  • € 95
  • € 63
  • € 28
Van boom tot kano in de winkel
  • Houthandel
  • Kano-fabriek
  • Groothandel
  • Buitensportwinkel
  • € 15
  • Boomkwekerij

Toegevoegde waarde


De waarde die elk bedrijf aan het product toevoegt.


Berekening:

verkoopprijs-inkoopprijs

Slide 9 - Tekstslide

Paragraaf 2 Van alle markten thuis

leerinhoud:

  • Wat is een markt?
  • Wat heeft invloed op de verkoopprijs?
  • Hoe kan een bedrijf zich onderscheiden ten opzichte van zijn concurrenten?
  • Wat is het marktaandeel?
  • Hoe wordt het marktaandeel berekent?
  • Hoe kun je het marktaandeel vergroten?
  • Wat is de marketing?
  • Wat is de marketingmix en zijn 6 p's?

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een markt?

Van een markt is er sprake als er :

  • Producenten zijn die zorgen voor aanbod van producten en
  • Consumenten zijn die zorgen voor de vraag naar producten.


Slide 11 - Tekstslide

Wat heeft invloed op de verkoopprijs?
De hoogte van de verkoopprijs wordt bepaald door:
  1. De inkoopprijs
  2. Het aanbod van andere bedrijven: de concurrentie
  3. De kosten
  4. de vraag van de klanten



Concurrenten:
alle bedrijven die goederen of diensten aanbieden die in dezelfde behoeften van consumenten voorzien.

Slide 12 - Tekstslide

De wet van vraag en aanbod

De prijs stijgt als er veel vraag naar het product is; dus veel klanten willen het product hebben.

De prijs stijgt als er weinig hoeveelheden van het product wordt aangeboden bij de bedrijven.


De prijs daalt als er weinig vraag naar het product is, dus weinig klanten willen het product hebben.

De prijs daalt als er veel hoeveelheden van het product wordt aangeboden  bij de bedrijven. 

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Het marktaandeel
Marktaandeel is het gedeelte van de totale markt dat een bedrijf in handen heeft.
Marktaandeel:
  • vergelijken van ene bedrijf met het andere
  • de afzet van een bedrijf als percentage van de totale afzet van dat product
  • hoeveel is de afzet van bedrijf X van de totale afzet?                 Formule: (afzet bedrijf : totale afzet van de markt) x 100%.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Marktaandeel vergroten.....

Het marktaandeel kun je vergroten door iets aan jouw product toe te voegen zodat de klant het liever bij jouw bedrijf koopt dan bij de concurrent.  

Maar hoe kun je iets aan jouw product toevoegen?

Via de marketingmix.........



Slide 17 - Tekstslide

De marketingmix

De marketingmix bestaat uit alle middelen die een bedrijf kan inzetten om meer te verkopen. Dit wordt ook wel de 6 P's genoemd.

Prijs, Presentatie, Plaats, Promotie, Producten en Personeel.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Marketing

Alles wat een bedrijf doet om zoveel mogelijk producten en diensten te verkopen. Dit gebeurt door het inzetten van de marketingmix (6 P's):

  • Productbeleid: Assortiment, varianten, A/B/C merk en ontwikkelingen.
  • Prijsbeleid: Goedkoop of juist duur neergezet. (Statusartikelen)
  • Plaatsbeleid: Kiezen van de juiste plek, (Fysieke)winkel en internet.
  • Promotiebeleid: Ervoor zorgen dat je de juiste aandacht krijgt.
  • Personeelsbeleid: Kwaliteit van je personeel.
  • Presentatiebeleid: Imago, huisstijl en manier van presenteren.






Slide 20 - Tekstslide

Par 6.3 Hoe maak je winst?

Winst is het bedrag dat een ondernemer overhoudt van de opbrengsten als alle kosten ervan zijn afgehaald.

Omzet (verkoopprijs x afzet)

- Inkoopwaarde (inkoopprijs x afzet)

= brutowinst

-bedrijfskosten (kosten die je maakt behalve de inkoopprijs)

= nettowinst

Slide 21 - Tekstslide

Twee verschillende brutowinst

De butowinst kun je op twee manieren uitrekenen:

  • De butowinst van een periode (berekening vorige periode)
  • De brutowinst van een product


De brutowinst van een product = verkoopprijs - inkoopprijs.

Brotowinst van een product is een bedrag waarmee je de kosten betaalt en het bedrag dat resteert is winst.

Slide 22 - Tekstslide

Berekening netto-verkoopprijs

Inkoopprijs + brutowinstmarge = nettoverkoopprijs.

Brutowinstmarge= brutowinstmarge : 100 x inkoopprijs.

voorbeeld:

Inkoopprijs: € 56,00

Brutowinstmarge = 60%.

Brutowinst: 60 : 100 x € 56,00 = € 33,60

Verkoopprijs= € 56,00 + € 33,60 = € 89.60

Slide 23 - Tekstslide

Extra voorbeeldsom 1

(komt op toets H6)

De inkoopprijs van een voetbal is € 35,00.

De nettoverkoopprijs  is € 46,20

Bereken de brutowinstmarge in procenten van de inkoopprijs.

Stap 1: bereken de brutowinst.

Stap 2: Druk de brutowinst uit in een percentage van de inkoopprijs


Stap 1 = Nettoverkoopprijs (dus exclusief BTW) - inkoopprijs)

                 € 46,20 - € 35,00 = € 11,20

Stap 2 = Brutowinst / inkoopprijs x 100% = € 11,20 / € 35,00 x 100% = 11,2%

Slide 24 - Tekstslide

Extra oefensom 2

(komt op toets H6)

Deinkoopprijs van een tablet is € 275,00. De brutowinstmarge is 43% en de btw
21%.
Bereken de consumentenprijs.

Uitwerking

Stap 1 : Bereken de brutowinst.

Brutowinst = inkoopprijs : 100 x brutowinstmarge =€ 275 : 100 x 43 = €118,25

Stap 2= Bereken de nettowverkoopprijs

nettoverkoopprijs= inkoopprijs + Brutowinst = € 275 + € 118,25 = € 393,25

Stap 3 = Bereken het BTW-bedrag.

BTW-bedrag = Nettoverkoopprijs : 100 x 21% = € 393,25 : 100 x 21 = € 82,58

Stap 4 = Bereken de consumentenprijs

Consumentenprijs + Nettoverkoopprjs + Btw= € 393,25 + € 82,58 = € 475, 83





Slide 25 - Tekstslide

De inkoopprijs van een etalagepop is €220,00.
De brutowinstmarge is 42% en de btw 21%.
Bereken de consumentenprijs.

Slide 26 - Open vraag

De inkoopprijs van een jurk is € 22,00.
De nettoverkoopprijs is € 39,00
Bereken de brutowinstmarge in procenten van de inkoopprijs.

Slide 27 - Open vraag

Oefensommen brutowinstmarge

Oefensom 1.

Inkoopprijs = € 30,00, brutowinstmarge = 45%.




Oefensom 2.

Inkoopprijs = € 650,00, brutowinstmarge = 25,6%


verkoopprijs = € 43,50
verkoopprijs = € 816,40

Slide 28 - Tekstslide

Consumentenprijs

De consumentenprijs is de prijs die de klant betaalt. Dit bedrag wordt gesplitst in een gedeelte voor de overheid (het btw-gedeelte) en het gedeelte voor het bedrijf (de netto-verkoopprijs).

Btw= belasting toegevoegde waarde.

Er zijn drie btw-tarieven:

21% voor luxe, 6% voor basis en 0% voor medicijnen en zorg. 


Slide 29 - Tekstslide

oefensommen

oefensom 1 bereken de consumentenprijs.

Nettoverkoopprijs badmintonracket = € 54,00.



oefensom 2 bereken de consumentenprijs.

Nettoverkoopprijs tarwebrood: € 2,20


€ 65,34
consumentenprijs: € 2,33

Slide 30 - Tekstslide

Par 6.4 Is meer productie goed?

In deze paragraaf leer je:

  • productiecapaciteit
  • Onder- en overbezetting
  • arbeidsproductiviteit
  • hoe kun je arbeidsproductiveit laten toenemen?
  • Maatschappelijke opbrengsten
  • Maatschappelijke kosten

Slide 31 - Tekstslide

Productiecapaciteit

De hoeveelheid producten die een bedrijf maximaal kan maken.


De grootte van de productiecapaciteit wordt bepaald door:

  • het aantal mensen dat er werken,
  • het aantal uren dat zij werken,
  • het aantal kapitaalgoederen (machines) dat gebruikt wordt.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Onderbezetting van de productiecapaciteit
Als machines niet gebruikt worden of er is niet voldoende werk voor het personeel dan spreken we van onderbezetting.

Slide 34 - Tekstslide

Overbezetting van de productiecapaciteit
Als er meer vraag is naar producten dan het bedrijf met zijn machines en personeel aan kan, dan spreke we van overbezetting.

Slide 35 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit

Productie per persoon in een bepaalde tijd.

Waarom is het goed als de arbeidsproductiviteit toeneemt?
Als arbeidsproductiviteit stijgt ->

maken de personeelsleden meer producten in dezelfde tijd ->

Meer geproduceerd tegen dezelfde loonkosten ->

daardoor dalen de loonkosten PER PRODUCT->

verkoopprijs kan omlaag ->

afzet neemt toe.

Slide 36 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit toename

De arbeidsproductiviteit van een bedrijf kan groter worden. Een bedrijf kan de arbeidsproductiviteit laten stijgen door:

  • technologische ontwikkeling; mechanisatie en/of automatisering.
  • arbeidsverdeling of specialisatie
  • scholing
  • prestatieloon
  • verbeteren arbeidsomstandigheden en de werksfeer

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Maatschappelijke kosten
Maatschappelijke kosten zijn de kosten van milieuvervuiling die door ons allemaal worden betaald.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

MVO

Maatschappelijk verantwoord ondernemen betekent:

bedrijven houden zoveel mogelijk rekening met de gevolgen van de productie voor mens en milieu

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video