Paragraaf 1: Hoe produceer je?
Paragraaf 2: Van alle markten thuis?
Paragraaf 3: Hoe maak je winst?
Paragraaf 4: Is meer productie goed?
In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.
Paragraaf 1: Hoe produceer je?
Paragraaf 2: Van alle markten thuis?
Paragraaf 3: Hoe maak je winst?
Paragraaf 4: Is meer productie goed?
Produceren: Het maken van goederen en het leveren van diensten.
Om te produceren heb je productiemiddelen nodig.
Productiemiddelen zijn bijv machines, grondstoffen, ondernemers en werknemers.
Deze productiemiddelen kun je onderverdelen in productiefactoren.
Bij elke productiefactor wordt de verstrekker beloond.
K= Kapitaal, diegene die het geld leent wordt beloond met rente of huur.
A= Arbeid, diegene die arbeid levert wordt beloond met loon/salaris.
N= Natuur, diegene die natuur (grond) levert wordt beloond met pacht.
O= Ondernemersschap, de ondernemer wordt beloond met winst.
Vroeger waren er geen machines aanwezig bij de bedrijven.
Alles werd met de hand gedaan en daarom hadden bedrijven veel werknemers nodig; dit soort bedrijven zijn arbeidsintensieve bedrijven.
Door technologische ontwikkelingen zijn bedrijven steeds minder afhankelijk geworden van arbeieders en hebben steeds meer machines (mechanisatie) en steeds meer computers en robots (automatisering).
Bedrijven met veel machines en robots en weinig mensen zijn kapitaalintensieve bedrijven.
Bedrijven zijn kapitaalintensiever geworden door mechanisatie en automatisering.
Bedrijven zijn tegenwoordig erg kapitaalintensief. Dat betekent dat bedrijven veel machines hebben die elk jaar minder waard worden. Deze waardevermindering moet worden doorberekend in de prijs van de artikelen. Deze waardevermindering noemen we afschrijving.
Afschrijving: Waardevermindering van kapitaalgoederen (de investeringen in kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard).
Afschrijving per jaar =
Aanschafprijs - restwaarde
aantal gebruiksjaar
Een ondernemer koopt 2 zaagmachines voor elk € 2.500.
Hij gaat er vanuit dat deze machines een levensduur hebben van 5 jaar.
Elke machine heeft een restwaarde van € 500.
Bereken de totale afschrijving per jaar voor beide machines.
Produceren=
Het maken van goederen en het leveren van diensten
Toegevoegde waarde
De waarde die elk bedrijf aan het product toevoegt.
Berekening:
verkoopprijs-inkoopprijs
leerinhoud:
Van een markt is er sprake als er :
De prijs stijgt als er veel vraag naar het product is; dus veel klanten willen het product hebben.
De prijs stijgt als er weinig hoeveelheden van het product wordt aangeboden bij de bedrijven.
De prijs daalt als er weinig vraag naar het product is, dus weinig klanten willen het product hebben.
De prijs daalt als er veel hoeveelheden van het product wordt aangeboden bij de bedrijven.
Het marktaandeel kun je vergroten door iets aan jouw product toe te voegen zodat de klant het liever bij jouw bedrijf koopt dan bij de concurrent.
Maar hoe kun je iets aan jouw product toevoegen?
Via de marketingmix.........
De marketingmix bestaat uit alle middelen die een bedrijf kan inzetten om meer te verkopen. Dit wordt ook wel de 6 P's genoemd.
Prijs, Presentatie, Plaats, Promotie, Producten en Personeel.
Alles wat een bedrijf doet om zoveel mogelijk producten en diensten te verkopen. Dit gebeurt door het inzetten van de marketingmix (6 P's):
Winst is het bedrag dat een ondernemer overhoudt van de opbrengsten als alle kosten ervan zijn afgehaald.
Omzet (verkoopprijs x afzet)
- Inkoopwaarde (inkoopprijs x afzet)
= brutowinst
-bedrijfskosten (kosten die je maakt behalve de inkoopprijs)
= nettowinst
De butowinst kun je op twee manieren uitrekenen:
De brutowinst van een product = verkoopprijs - inkoopprijs.
Brotowinst van een product is een bedrag waarmee je de kosten betaalt en het bedrag dat resteert is winst.
Inkoopprijs + brutowinstmarge = nettoverkoopprijs.
Brutowinstmarge= brutowinstmarge : 100 x inkoopprijs.
voorbeeld:
Inkoopprijs: € 56,00
Brutowinstmarge = 60%.
Brutowinst: 60 : 100 x € 56,00 = € 33,60
Verkoopprijs= € 56,00 + € 33,60 = € 89.60
Extra voorbeeldsom 1
(komt op toets H6)
De inkoopprijs van een voetbal is € 35,00.
De nettoverkoopprijs is € 46,20
Bereken de brutowinstmarge in procenten van de inkoopprijs.
Stap 1: bereken de brutowinst.
Stap 2: Druk de brutowinst uit in een percentage van de inkoopprijs
Stap 1 = Nettoverkoopprijs (dus exclusief BTW) - inkoopprijs)
€ 46,20 - € 35,00 = € 11,20
Stap 2 = Brutowinst / inkoopprijs x 100% = € 11,20 / € 35,00 x 100% = 11,2%
Extra oefensom 2
(komt op toets H6)
Deinkoopprijs van een tablet is € 275,00. De brutowinstmarge is 43% en de btw
21%. Bereken de consumentenprijs.
Uitwerking
Stap 1 : Bereken de brutowinst.
Brutowinst = inkoopprijs : 100 x brutowinstmarge =€ 275 : 100 x 43 = €118,25
Stap 2= Bereken de nettowverkoopprijs
nettoverkoopprijs= inkoopprijs + Brutowinst = € 275 + € 118,25 = € 393,25
Stap 3 = Bereken het BTW-bedrag.
BTW-bedrag = Nettoverkoopprijs : 100 x 21% = € 393,25 : 100 x 21 = € 82,58
Stap 4 = Bereken de consumentenprijs
Consumentenprijs + Nettoverkoopprjs + Btw= € 393,25 + € 82,58 = € 475, 83
Oefensom 1.
Inkoopprijs = € 30,00, brutowinstmarge = 45%.
Oefensom 2.
Inkoopprijs = € 650,00, brutowinstmarge = 25,6%
De consumentenprijs is de prijs die de klant betaalt. Dit bedrag wordt gesplitst in een gedeelte voor de overheid (het btw-gedeelte) en het gedeelte voor het bedrijf (de netto-verkoopprijs).
Btw= belasting toegevoegde waarde.
Er zijn drie btw-tarieven:
21% voor luxe, 6% voor basis en 0% voor medicijnen en zorg.
oefensom 1 bereken de consumentenprijs.
Nettoverkoopprijs badmintonracket = € 54,00.
oefensom 2 bereken de consumentenprijs.
Nettoverkoopprijs tarwebrood: € 2,20
In deze paragraaf leer je:
De hoeveelheid producten die een bedrijf maximaal kan maken.
De grootte van de productiecapaciteit wordt bepaald door:
Productie per persoon in een bepaalde tijd.
Waarom is het goed als de arbeidsproductiviteit toeneemt?
Als arbeidsproductiviteit stijgt ->
maken de personeelsleden meer producten in dezelfde tijd ->
Meer geproduceerd tegen dezelfde loonkosten ->
daardoor dalen de loonkosten PER PRODUCT->
verkoopprijs kan omlaag ->
afzet neemt toe.
De arbeidsproductiviteit van een bedrijf kan groter worden. Een bedrijf kan de arbeidsproductiviteit laten stijgen door:
bedrijven houden zoveel mogelijk rekening met de gevolgen van de productie voor mens en milieu