Hoofdstuk 1

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Kapitel 1

het vriest

1. es friert
2. es freirt
3. er friert

het strand

1. am Strand
2. die Strand
3. der Strand
4. das Strand

in de lente

1. in der Fruhling
2. im Fruhling
3. im Frühling

druk, hectisch

1. hektisch
2. hectisch
3. hecktisch

de streek

1. der Gegend
2. die Gegend
3. das Gegend

het meer

1. das Meer
2. der Meer
3. das See
4. der See

in het noorden

1. in Nord
2. in Norden
3. im Norden
4. im Nord

de ijzel

1. der Glatteis
2. die Glatteis
3. das Glatteis

vanmorgen

1. Heute Morgen
2. heute morgen
3. Heute morgen
4. heute Morgen

de rivieren

1. der Fluss
2. der Flüsse
3. die Fluss
4. die Flüsse

het regent

op het platteland

's avonds

de mist

de zon

ik ben

wij hebben

u wordt

jullie zijn

jij wordt

zij is

Mein Bruder ... (haben)

Lola und Anna ... (werden)

Yannick ... (sein)

Die Lehrerin ... (haben)

Die Kinder ... (haben)

Die Haustiere ... (sein)

Das Haustier ... (werden)

Simon und Laura ... (sein)

Clara ... (werden)

jij bent geworden

zij heeft gehad

wij zijn geweest

jullie zijn geworden