Hun/hen/zij

Binnen = beginnen
Benoem in onderstaande zinnen alleen het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. Noteer het in je schrift.
1. Mijn moeder geeft mij iedere week zakgeld.
2. De docent geeft de leerlingen het kladpapier.

Klaar met de begintaak? Lezen!
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Binnen = beginnen
Benoem in onderstaande zinnen alleen het onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. Noteer het in je schrift.
1. Mijn moeder geeft mij iedere week zakgeld.
2. De docent geeft de leerlingen het kladpapier.

Klaar met de begintaak? Lezen!

Slide 1 - Tekstslide

Hun
nooit als onderwerp in de zin (kies 'zij')!
Hun geven ons het cadeau.
Zij geven ons het cadeau.

Slide 2 - Tekstslide

Hun
Je gebruikt hun als meewerkend voorwerp in de zin.
Maar niet na een voorzetsel (op, in, naast, met..)

De docent geeft de leerlingen het kladpapier.
De docent geeft hun het kladpapier.

Slide 3 - Tekstslide

Wij geven [...] veel complimenten.
WIJ = OW
GEVEN = WG
VEEL COMPLIMENTEN = LV
[...] = DUS... MV en MV = HUN

Slide 4 - Tekstslide

Vervang het meewerkend voorwerp steeds voor 'hun'.
Herschrijf de zin in je schrift. 
Voorbeeld: We vertelden mijn klasgenoten het goede nieuws.
We vertelden hun het goede nieuws.

1. Mireille gaf haar vrienden een kaart.
2. Ze stuurde haar ouders een bos bloemen.
3. De leerlingen vertelde de leerlingen een spannend verhaal.


Slide 5 - Tekstslide

Hen
Je gebruikt hen als lijdend voorwerp in de zin.
Ook gebruik je hen na een voorzetsel (in, op, naast, met..)

De docent geeft aan hen het kladpapier.
De docent ziet hen.

Slide 6 - Tekstslide

We nodigen [...] uit voor het feest.
WIJ = OW
NODIGEN UIT = WG
[...] = LV en LV = HEN

Slide 7 - Tekstslide

Vervang het lijdend voorwerp steeds voor 'hen'.
Herschrijf de zin in je schrift. Let ook op de voorzetsels!
1. Volgend jaar ga ik met mijn vrienden op vakantie.
2. De directeur beloonde de werknemers voor hun harde werk.
3. Ik heb mijn ouders gisteren geholpen met de verhuizing.

Slide 8 - Tekstslide

'Hun' mag je gebruiken na het woordje 'op'
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Geef aan of de zin juist is.
Hun geven ons veel complimenten tijdens de les.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Kies het juiste voornaamwoordje.

Jibbe gaf [...] de sleutels van de nieuwe woning.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juiste voornaamwoordje.

De coach legde [...] uitgebreid de nieuwe regels van het spel uit.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 12 - Quizvraag

Kies het juiste voornaamwoordje.

Ik zag [...] gisteren op het station staan.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 13 - Quizvraag

Kies het juiste voornaamwoordje.

De coach riep [...] na de training bij zich voor een gesprek.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 14 - Quizvraag

Hebben [...] geleerd voor deze toets?
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 15 - Quizvraag

Aan de slag

Slide 16 - Tekstslide