Bella Fromm, een journaliste van joodse afkomst, houdt voor haar krant in de VS een dagboek bij van haar verblijf in Duitsland. Op 20 april 1936 schrijft zij:
"Ik koop mijn bloemen en boter al jarenlang van een joods boertje op het platteland. Sinds de nationale verbetering zoals Goebbels de periode vanaf Hilters machtovername noemt, kan ik alleen nog maar fruit en bloemen bij hem kopen. De mensen van het platteland moeten hun eieren en boter aan groothandelaren verkopen. Vandaag was mijn boertje slecht geluimd, " Wat is er aan de hand?" vroeg ik "De koe moet naar de stier maar dat kan niet meer" "Hoe bedoelt u?"
Hij krabde zich op zijn achterhoofd en legde me uit. "Kijk zoals in alle kleine gemeenschappen verzamelen we geld om één stier te kopen. Iedere boer betaald zijn deel en kan daarvoor zijn koeien laten bevruchten. Maar nu hebben de nazi's verboden dat een Arische stier Joodse koeien bevrucht. "
Ik kon geen woord uitbrengen. Ik wist niet eens dat er Joodse koeien bestonden."