Les 1 Herkennen van begrippen en belangrijke werkwoorden in natuurkundige vraagstukken

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1-4

Les 1

Herkennen van begrippen en belangrijke werkwoorden in natuurkundige begrippen

Lesdoel

Je leert:

1. Verschillende begrippen in een vraag herkennen
   
2. Belangrijke woorden in een vraag herkennen (WAT MOET JE DOEN??)
   

Als je een vraag bij natuurkunde leest, ken je dan altijd alle woorden?

Ja

Nee

Wat doe je als je een woord niet kent

Ik ga gewoon verder

Ik gok wat er staat

ik zoek het woord op

iets anders

Als een vraag begint met een groot stuk tekst, wat doe je dan?

Ik lees eerst de tekst en ga dan naar de vragen

Ik ga eerst naar de vragen en lees dan de tekst

Belangrijke woorden in een vraag: WAT MOET JE DOEN woorden

Leg uit: Je legt met behulp van een begrip (meestal staat deze al in de vraag) uit wat er in een bepaalde situatie gebeurt, zorg dat anderen je begrijpen.

Beschrijf: beschrijf wat er gebeurt in de gegeven situatie.

Bepaal: lees iets af uit een grafiek of tabel.

Bereken: bereken de gevraagde grootheid, gebruik de steunkaart rekenen

Bij het lezen van een vraag is het belangrijk:

1. Dat je de woorden begrijpt
   
2. Begrijpt wat je moet doen met de informatie die er staat
   

Wat kun je doen als je een woord niet begrijpt ?

1. Kun je de betekenis uit het woord herleiden?
   
2. Kan je de betekenis uit het verhaaltje/opdracht halen?
   
3. Zoek het woord op in een woordenboek
   

Het is belangrijk om de vraag te kunnen ontleden

Kun je de begrippen en belangrijke woorden voor het beantwoorden van een vraag herkennen?

Het gaat er nu nog niet om of je de begrippen kent, alleen of je ze herkent!

Streep/markeer in deze tekst de begrippen en belangrijke woorden aan

Bart-jan rijdt op zijn fiets. Zijn beweging is eenparig. De aandrijfkracht komt van zijn benen. Hij zet hiervoor chemische energie om in bewegingsenergie. Leg uit of de tegenwerkende krachten groter, kleiner of gelijk aan de voortstuwende krachten is.

rood = BEGRIP, groen = WAT JE MOET DOEN

Bart-jan rijdt op zijn fiets. Zijn beweging is eenparig. De aandrijfkracht komt van zijn benen. Hij zet hiervoor chemische energie om in bewegingsenergie. Leg uit of de tegenwerkende krachten groter, kleiner of gelijk aan de voortstuwende krachten is.

Doet dit nu ook met vraag 2 

Vergelijk de antwoorden met elkaar.

Alles aangestreept?

1. Schrijf de woorden die je hebt aangestreept over op het begrippenblad.
   
2. Zoek met elkaar de betekenis van alle woorden op en schrijf deze op. Gebruik hiervoor je telefoon of je lesboek
   

Je hebt nu:

Een eigen begrippenlijst gemaakt

Lever deze in, volgende les heb je deze weer nodig

Wat is een eenparige beweging

1. Beweging in een wisselende snelheid
2. Beweging met een steeds langzamere snelheid
3. Beweging met een constante snelheid
4. Beweging met een steeds sneller snelheid

Wat wordt er bedoeld met aandrijfkracht

1. De kracht die is bedoeld om een voertuig te laten bewegen
2. De kracht die is bedoeld om een voertuig te laten stoppen
3. De kracht die een beweging tegenwerkt
4. De totale kracht

Wat is bewegingsenergie?

1. De energie van een stilstaand voorwerp
2. De energie van een bewegend voorwerp

Wat is eenparig versnellen

1. Versnellen waarbij elke seconde de snelheid toeneemt, de toename is niet gelijk
2. Versnellen waarbij de snelheid iedere seconde evenveel toeneemt

Wat moet je doen als er in een vraag LEG UIT staat?