Vraagwoord quel

Vraagwoord+herhaling tijd
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Vraagwoord+herhaling tijd

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het einde van de les kun je de tijd in het Frans vertellen.
Aan het einde van de les weet je welke verschillende vormen er zijn van quel en wanneer je welke vorm gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog van vorige week? (voorbeelden of uitzonderingen)

Slide 3 - Woordweb

Korte herhaling
Hoelaat is het?>Quelle heure est-il?
Het is...> Il est...
Het is 1 uur> Il est une heure.
Het is 4 uur> Il est deux heures.
Het is 4.15> Il est quatre heures et quart.
Het is 4.30> Il est quatre heures et demie.
Het is 4.45> Il est cinq heures moins le quart.

Slide 4 - Tekstslide

Even oefenen!
Het is 2.00.
Het is 3.30.
Het is 7.08.
Het is 6.45.
Het is 9.14.
Het is 10.30.

Slide 5 - Tekstslide

Het vraagwoord quel.

Slide 6 - Tekstslide

Wat zijn vraagwoorden? Nederlands of Frans.

Slide 7 - Woordweb

Quel, quelle, quels, quelles?
Het vraagwoord quel betekent welke in het Nederlands;
Het vraagwoord quel heeft verschillende vormen, wanneer gebruik je wat?

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg
Bij mannelijke woorden (le) gebruik je het woord quel.
Bij vrouwelijke woorden (la) gebruik je het woord quelle.
Bij mannelijke meervoudswoorden gebruik je het woord quels.
Bij vrouwelijke meervoudswoorden gebruik je het woord quelles.
Meervoudswoorden hebben altijd het lidwoord les!

Slide 9 - Tekstslide

voorbeelden
Welke dag is het?> Quel jour on est? (le jour)
Welke route neem je?>Quelle route prenez-vous?(la route)
Welke gebakjes vind zij lekker?> Quels gâteaux aiment-ils ? (le gâteau>les gâteaux)
Welke meisjes gaan er op vakantie?> Quelles filles vont prendre des vacances ? (la fille>les filles)


Slide 10 - Tekstslide

Even oefenen!
.... solution est la meilleure?(La solution)
.... questions sont difficiles?(la question>les questions)
.... bureau est le mien?(le bureau)
.... mois est-ce l´été?(le mois>les mois)




Slide 11 - Tekstslide