In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Meten, omtrek en oppervlakte
Lesdoel:
de omtrek en de oppervlakte
van een figuur uit moet rekenen.
Slide 1 - Tekstslide
meten
Slide 2 - Woordweb
Hoe bereken je de omtrek?
Slide 3 - Woordweb
lengtematen
omtrek
Alles in dezelfde eenheid
kan
het
dametje
met
de
cm
meten
Slide 4 - Tekstslide
Omtrek Dit weiland is 200 meter lang en 100 meter breed.
Als je een hek om dit weiland zet, hoe lang is het totale hek dan?
A
200 x 100 = 20.000 meter
B
20+20+10+10= 60 meter
C
200 + 200 + 100 + 100 = 600 meter
D
200 + 200 + 100 + 100= 600 cm
Slide 5 - Quizvraag
Hoeveel cm touw heb je nodig voor de omtrek?
A
14 cm
B
8 cm
C
22 cm
D
2,2 cm
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de omtrek van de tafel?
Slide 7 - Open vraag
Omtrek
Stappenplan
- Zet alles in dezelfde eenheid (cm/dm/m)
- Kies een hoekpunt uit
- 'loop' een rondje en schrijf alle maten op van de zijden
- Tel alle maten bijelkaar op
- Zet de eenheid erachter
Slide 8 - Tekstslide
Wat is de omtrek?
Slide 9 - Open vraag
Waarom moet ik weten hoe ik de oppervlakte bereken?
Vloerbedekking
Tegels in de tuin
Behangen van de muur
Verf
Slide 10 - Tekstslide
Hoe bereken je de oppervlakte van een rechthoek?
Slide 11 - Woordweb
Oppervlakte Dit weiland heeft een lengte van 200 meter en een breedte van 100 meter. Hoe groot is het stuk grond? Het is de bedoeling dat je de oppervlakte van het weiland berekent
A
De oppervlakte van het weiland is 10 x 20 m2. Dat is 20.00 m2
B
200 + 200 + 100 + 100 = 600 meter
C
De oppervlakte van het weiland is 1000 x 2000 m2. Dat is 200.000 m2
D
De oppervlakte van het weiland is 100 x 200 m2. Dat is 20.000 m2.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de oppervlakte van de wei waarin de koeien staan?