Bij fruitvliegen is het gen voor lange vleugels (E) dominant over dat voor korte vleugels (e). Een biologiedocent gaat met haar klas een practicum uitvoeren. De leerlingen kunnen fruitvliegen laten paren om nakomelingen te krijgen.
De leerlingen krijgen de opdracht ervoor te zorgen dat in de nakomelingschap ongeveer evenveel vliegen met lange vleugels als vliegen met korte vleugels voorkomen. In de klas staan potjes met fruitvliegen die als ouders kunnen worden gebruikt. Op elk potje staat een nummer, het geslacht van de vliegen en het genotype voor de vleugel lengte.