Sterken werkwoorden a/ä en e/i wissel

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met een a of e in de stam

Slide 2 - Tekstslide

Sterke werkwoorden met een a in de stam
De a --> ä Umlaut bij du en er/sie/es

Sterke werkwoorden veranderen van klinker
Het voltooid deelwoord eindigt op -en (gefallen, gefahren)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de goede vervoeging?
Du (fahren) ... nach Berlin.
A
fahrst
B
fährt
C
fährest
D
fährst

Slide 6 - Quizvraag

Sterke werkwoorden met een e in de stam
De e --> i wissel

De klinker verandert weer bij du en er/sie/es

Voltooid deelwoord eindigt weer op -en (gegessen, gegeben)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

De e kan wisselen naar zowel een i als ook een ie

Bij een korte e (helfen) --> i
Bij een lange e (lesen) --> ie

geben en nehmen zijn uitzondering, die krijgen ook een i

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Welche Fragen hast du?

Slide 14 - Open vraag

Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a -> ä
B
a -> i
C
er verandert niets

Slide 15 - Quizvraag

Vul de goede vervoeging in.
Er (fallen) ... auf den Boden.
A
fallt
B
fält
C
fällt
D
vällt

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in:
Der Jaguar (laufen) ....... sehr schnell.
A
lauft
B
läuft
C
löp
D
läufst

Slide 17 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 18 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 19 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in.
Du (essen) ......... immer gut.
A
isst
B
esst
C
essest
D
issest

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste vervoeging in.
Paul (lesen) .......... viel Deutsch
A
lest
B
lisst
C
lesest
D
liest

Slide 21 - Quizvraag

Du ........... jetzt mein Gesicht. (sehen)
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 22 - Quizvraag

Meine Schwester (lesen) ......... ein Buch.
A
lest
B
lies
C
liest
D
leest

Slide 23 - Quizvraag

Du ......... mir ein Geschenk. (geben)
A
gebst
B
gibst
C
gibt

Slide 24 - Quizvraag

Meine Tante ........... uns mit. (nehmen)
A
nimmt
B
nihmt
C
nehmt
D
nimt

Slide 25 - Quizvraag

L2: Aufgaben 10, 11, 12, 13 und 14
Zehn Minuten alleine, danach flüstern
timer
1:00

Slide 26 - Tekstslide