a Bij de timmerman, de smid en de pottenbakker kwamen geen klanten meer. Want in de fabrieken werd alles veel sneller en goedkoper gemaakt. Kleine bedrijven gingen dicht. Veel werk verdween, maar er kwam ander werk voor in de plaats.
b werk in fabrieken
Slide 25 - Tekstslide
3ab
a Meer antwoorden zijn mogelijk. Bijvoorbeeld:
• ‘Als het niet meer lukt, dan stop je maar. Er zijn genoeg andere mannen die jouw werk willen doen.’
• ‘Meer loon?! Ben jij gek. Als je ontevreden bent, ontsla ik je wel.’
b Het leven van arbeiders in de stad is zwaar.
Soms moesten kinderen vijftien uur per dag werken.
Slide 26 - Tekstslide
4ab
a • Vader, moeder en zoon verdienen samen per week: f 4,80.
• Het gezin moet per week totaal betalen: f 4,75.
• 25 procent van het inkomen wordt besteed aan de huur van het huis.
• 60 procent van het inkomen wordt besteed aan voedsel.
b Per week houdt de familie f 0,05 over voor noodgevallen
Slide 27 - Tekstslide
5abc
a Je hebt een van de volgende woorden onderstreept: industrie, kinderarbeid of stoommachine.
b Ze plaatsen nieuwe klossen (met draden) in de weefmachine
c 1 Handen, vingers of voeten kunnen in de machine beklemd raken.
2 Je kan van de machine af vallen.
3 Handen, vingers of voeten kunnen verstrikt raken in weefgetouw of draden.