In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
De Middeleeuwen
De Middeleeuwen
500 - 1500 N.Chr
Slide 1 - Tekstslide
Welk K.A. Past het beste bij deze afbeelding?
A
de verspreiding van het christendom in geheel Europa
B
het begin van staatsvorming en centralisatie
C
het ontstaan en de verspreiding van de islam
D
het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Slide 2 - Quizvraag
De islam verspreidde zich sneller dan het christendom
Welke reden hieronder over de snelle verspreiding van de islam is niet waar.
A
Ze waren tolerant ten opzichte van andere godsdiensten zoals christendom en jodendom.
B
De buurlanden waren erg verzwakt door oorlogen, daarom konden de moslims die gebieden gemakkelijke veroveren.
C
De Arabieren waren goede ruiters en vechters, daarom wonnen ze veel oorlogen.
D
De moslims dwongen veel mensen zich te bekeren tot de islam, daarom verspreidde het geloof zo snel.
Slide 3 - Quizvraag
Wat is geen kenmerkend aspect van tijdvak 3 (500-1000 n Chr.)?
A
De verspreiding van het christendom in geheel Europa
B
Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
C
De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
D
Het ontstaan en de verspreiding van de islam
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een verschil tussen het leenstelsel en het hofstelsel?
Bij het leenstelsel ...
A
heb je machtsverschillen en bij het hofstelsel niet.
B
gaat het over boeren en bij het hofstelsel gaat het over koningen, graven en hertogen.
C
gaat het over het politiek (machts)systeem, maar bij het hofstelsel is een economisch systeem.
D
zijn er horigen en domeinen en bij het hofstelsel zijn die er niet.
Slide 5 - Quizvraag
Welk K.A. past hier het beste bij?
Slide 6 - Open vraag
2. Sleep naar het juiste vak:
Hoort bij het hofstelsel
koning
horigen
herendiensten
hoeveland
leenman
Slide 7 - Sleepvraag
1. Geef een beschrijving van de werking van het leenstelsel. 2. Geef aan welk probleem het leenstelsel oplost
Slide 8 - Open vraag
Wat was een nadeel van het leenstelsel?
Slide 9 - Open vraag
Een kenmerkend aspect uit het vierde tijdvak is 'De opkomst van handel en ambacht die de basis legt voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving'.
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Welk kenmerkende aspect hoort bij tijdvak 4?
A
Het begin van staatsvorming en centralisatie
B
Het ontstaan en verspreiden van de Islam
C
Ontstaan van landbouw en landbouwsamenleving
D
De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Slide 11 - Quizvraag
Bestudeer de bron. Bij welk kenmerkend aspect uit tijdvak 4 past de bron het beste?
A
de opkomst van handel en het ontstaan van steden
B
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
C
het begin van staatsvorming en centralisatie
D
de strijd tussen kerk en staat
Slide 12 - Quizvraag
De gedachte dat de wereld bestaat uit een geestelijke en een wereldlijke machtssfeer noemen we...
A
tweezwaardenleer
B
investituurstrijd
C
schenking van Constantijn
D
de trinitas
Slide 13 - Quizvraag
Waarover ging de investituurstrijd?
A
Over de tweezwaardenleer
B
Over wie het recht had om bisschoppen te benoemen
C
Over wie nou eigenlijk geestelijke macht bezat
D
Over de schenking van Constantijn
Slide 14 - Quizvraag
Welke twee landen vochten in de Middeleeuwen de honderd jarige oorlog?
A
Koninkrijken Frankrijk en Engeland
B
Koninkrijken Spanje en Nederland
C
Koninkrijken België en Duitsland
D
Koninkrijken Groningen en Friesland
Slide 15 - Quizvraag
Wat is waar? Door staatsvorming en centralisatie
A
Nam de macht van de adel toe
B
Nam de macht van de adel af
C
Nam de macht van de steden toe
D
nam de macht van de koning af
Slide 16 - Quizvraag
Wat is geen kenmerk van staatsvorming en centralisatie?
A
Centraal bestuur vanuit hoofdstad
B
Meer macht voor de burgers
C
Meer macht voor de vorst
Slide 17 - Quizvraag
Waarom had de derde stand (de burgerij) in Frankrijk in de praktijk geen invloed in de Staten Generaal?
A
Ze hadden geen stemrecht
B
De derde stand was niet aanwezig in de Staten Generaal
C
Adel en geestelijkheid vormden een front van 2 tegen 1
D
De koning had absolute macht en maakte alle beslissingen zelf
Slide 18 - Quizvraag
In welke rij staan allemaal woorden die met de Late Middeleeuwen (1000-1500) hebben te maken?
A
Vikingen, stadsrechten, de Hanze en de Pest
B
Stadsrechten, de Hanze, Karel de Grote en kruistochten
C
De Hanze, ridders, kruistochten en de Hanze
D
Stadsrechten, kruistochten, de Hanze en de Pest
Slide 19 - Quizvraag
Een agrarisch-urbane samenleving is...
A
Een maatschappijvorm waarin de meeste mensen werkzaam zijn in de landbouw, maar waar ook steden zijn, waarin veel mensen hun brood verdienen als ambachtsman of handelaar
B
Een maatschappijvorm waarin weinig mensen werkzaam zijn in de landbouw, waar veel steden zijn, waarin veel mensen hun brood verdienen als ambachtsman of handelaar
C
Een maatschappijvorm waarin iedereen werkzaam is de landbouw, gericht op zelfvoorzienendheid
D
Een maatschappijvorm waarin de meeste mensen werkzaam zijn in de landbouw, met als doel zoveel mogelijk oogst te verkopen.
Slide 20 - Quizvraag
Autarkie is gericht op...
A
politiek
B
sociaal-cultureel
C
religie
D
economie
Slide 21 - Quizvraag
Een economisch systeem waarin min of meer autarkische domeinen centraal staan noemen we ook wel...
A
feodale stelsel
B
domeinstelsel
C
belastingstelsel
D
horigheidstelsel
Slide 22 - Quizvraag
Halfvrije boer die recht heeft op zijn grond, maar het domein niet mag verlaten zonder toestemming van zijn heer noemen we...
A
vrije boer
B
lijfeigene
C
heer
D
horige
Slide 23 - Quizvraag
De belangrijkste groep bewoners van een stad, de mensen die het burgerrecht hebben
A
regenten
B
patriciërs
C
edelen
D
burgerij
Slide 24 - Quizvraag
Een vergadering van vertegenwoordigers van de geestelijkheid, adel en burgerij die advies uitbrengen aan de koning noemen we...
A
standen
B
feodalisme
C
parlement
D
westers schisma
Slide 25 - Quizvraag
Zet de KA's in het juiste tijdvak
TIJDVAK 3
TIJDVAK 4
de verspreiding van het christendom in geheel Europa
de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
het begin van staatsvorming en centralisatie
het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
het ontstaan en de verspreiding van de islam
de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden