oefenen met naamvallen + pers.vnw.

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke voorzetsels horen bij de 3e naamval?
A
durch für ohne um
B
aus bei durch in
C
aus seit von zu
D
auf über von um

Slide 2 - Quizvraag

Welke voorzetsels horen bij de 4e naamval?
A
durch für ohne um
B
aus bei durch in
C
aus seit von zu
D
auf über von um

Slide 3 - Quizvraag

Hoe vind je de 3e naamval zonder voorzetsel?
A
hij
B
hem
C
hen
D
aan hem

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vind je de 4e naamval zonder voorzetsel?
A
hij
B
hem
C
hen
D
aan hem

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde?
A
Hij/hem regel toepassen en dan voorzetsel zoeken
B
Voorzetsel zoeken en dan ontleden
C
Eerst voorzetsel zoeken, dan hij/hem regel toepassen
D
Ontleden en daarna hij/hem regel toepassen

Slide 6 - Quizvraag

Wir laufen durch... (een) Wald (M).
A
einen
B
den
C
einem
D
einer

Slide 7 - Quizvraag

... (de) Zucker (M) steht auf dem Tisch.
A
der
B
einer
C
den
D
dem

Slide 8 - Quizvraag

Ich esse heute mit ... (mijn) Bruder.
A
deinem
B
meinen
C
meiner
D
meinem

Slide 9 - Quizvraag

Er kauft ... (een) Hund (M).
A
den
B
einer
C
einen
D
einem

Slide 10 - Quizvraag

... (jouw) Schwester bekommt eine neue Tasche.
A
dir
B
die
C
deiner
D
deine

Slide 11 - Quizvraag

... (welke) Schule gefällt dir am meisten?
A
welche
B
diese
C
jede
D
welcher

Slide 12 - Quizvraag

Ich gebe ... (de) Mann eine Hand.
A
den
B
dem
C
der
D
einem

Slide 13 - Quizvraag

... (de) neue Tasche gefällt mir!
A
der
B
eine
C
die
D
den

Slide 14 - Quizvraag

Ich sehe ... (een) Mann.
A
den
B
einer
C
einen
D
ein

Slide 15 - Quizvraag

Vul de juiste naamvallen in:
D... Mann schenkt d... Kind ein Kaugummi.
A
Die Mann, das Kind
B
Der Mann, die Kind
C
Der Mann, dem Kind
D
Die Mann, den Kind

Slide 16 - Quizvraag

Sind die Blumen für ... (mijn) Mutter?
A
mir
B
meine
C
meinen
D
meiner

Slide 17 - Quizvraag

dem
der
einem
der
... (de) Mann ist nett.
Ich komme aus ... (het) Haus.
Seit ... (een) Jahr bin ich verheiratet.
Ich gebe ... (de) Frau eine Hand.

Slide 18 - Sleepvraag

Slide 19 - Tekstslide

Ich gehe zu... (jou).
A
dir
B
dich
C
mir
D
ihm

Slide 20 - Quizvraag

Gibst du ... (mij) bitte den Kaffee?
A
mein
B
mich
C
mir
D
ich

Slide 21 - Quizvraag

Kannst du ... (mij) sehen?
A
mir
B
dich
C
mich
D
ihn

Slide 22 - Quizvraag

Kann ich bei ... (jou) übernachten?
A
dich
B
dir
C
mir
D
dein

Slide 23 - Quizvraag

... (jullie) geht in die Schule
A
euch
B
sie
C
ihr
D
ihnen

Slide 24 - Quizvraag

Mit ... (hem) ist alles viel schöner.
A
ihn
B
ihm
C
er
D
dir

Slide 25 - Quizvraag

ihr
euch
Ihnen
uns
du
mit... (haar)
bei ... (jullie)
nach (U)
zu ... (ons)
(jij) ... gehst

Slide 26 - Sleepvraag

(hij) gaat...
zu ... (haar)
A
er - ihr
B
ihr - ihm
C
ihm - ihr
D
er- sie

Slide 27 - Quizvraag

(U) ... sind
bei ... (hen)
A
Sie- euch
B
sie- Ihnen
C
sie- ihm
D
Sie- ihnen

Slide 28 - Quizvraag

Bleibst du bei ... (mij) oder gehst du zu ... (hem)?
A
mir- ihm
B
mich- ihn
C
mir - er
D
mich - ihm

Slide 29 - Quizvraag

Fertig! :-)

Slide 30 - Tekstslide