2.2 -4.1 simple past vs past continuous

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Past Simple
Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is.

Wij noemen de Past Simple de Verleden Tijd.


Slide 2 - Tekstslide

 Regelmatige werkwoorden (rww)

Achter het werkwoord plaats je 'ed'

I walk -> I walked
it rains-> it raineded
they beg-> they begged

Slide 3 - Tekstslide

 RWW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:
I live - I lived
you move - you moved

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:
I drop - I dropped
they plan - they planned

Slide 4 - Tekstslide

 RWW Spelling
Als een werkwoord eindigt op -y, dan komt er in de past simple een -ied achter:
I carry- I carried
you study- you studied

In de past simple komt er een -ed achter als er een klinker voor staat:
I play - I played

Slide 5 - Tekstslide

Past Simple - Onregelmatige werkwoorden

Sommige werkwoorden zijn onregelmatig (OWW) en dat betekent dat ze geen '-ed' krijgen maar hun eigen vorm hebben.

to write  -> wrote    I wrote her a letter last week.
to go       -> went      He went to Italy last year.
to make -> made     They made a very nice meal two days ago.

Slide 6 - Tekstslide

Past Simple - Vraag/Ontkenning

Vraagzinnen
Did + hele ww (1e kolom):
Did you walk to school yesterday?

Ontkennende zinnen
Didn't + hele www (1e kolom):
You didn't walk to school yesterday.

Slide 7 - Tekstslide

Past Simple - Signaalwoorden

In de zin staan vaak een tijdsbepaling van verleden tijd.

  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007
  • this morning

Slide 8 - Tekstslide

Past Continuous
De Past Continuous ('ing- vorm') gebruik je:
- als de handeling in de verleden tijd aan de gang was en op een bepaald moment door een andere handeling werd onderbroken;
Voorbeeld: I was screaming while we hit a roadsign

- als twee handelingen tegelijk aan de gang zijn. 
Je maakt deze door was/were + ww+ ing
Voorbeeld: While I was watching TV, I was also preparing my lunch. 

Slide 9 - Tekstslide

Past Continuous
was
                                   of        +  ww   +  ing
were

He was cleaning the house.

Slide 10 - Tekstslide

Past simple- past continuous

Slide 11 - Tekstslide

Past Simple / Past Continuous

Slide 12 - Tekstslide

Past simple vs. past continuous
''I was cooking dinner when my mother called.''

De activiteit die aan de gang was, is de past continuous.
De activiteit die 'erbij komt', is de past simple.

Slide 13 - Tekstslide

Past simple vs. past continuous
zinnen kun je herkennen aan het woordje 'when':
''When the phone rang, she was writing a letter.''

Als het woordje 'while' in de zin staat, gebeuren 2 dingen tegelijk =  2 keer past continuous:
''I was studying while my father was making dinner.''

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Past Simple vs Past Continuous:

Hoe zet je een werkwoord in de Past Simple vorm?
A
werkwoord + (e)d
B
werkwoord + ing
C
werkword + was/were +ing
D
werkwoord + t

Slide 16 - Quizvraag

Past Simple vs Past Continuous:

He went to the cinema.
A
Past Simple
B
Past Continuous

Slide 17 - Quizvraag

Past simple vs. Past continuous:

I ______ (fall) asleep, while I ________ (watch) TV.
A
fell - watched
B
was falling - was watching
C
was falling - watched
D
fell - was watching

Slide 18 - Quizvraag

Past simple vs. Past continuous:

He ____ (break) his leg, when he _____ (play) frisbee.
A
breaks - played
B
broke - was playing
C
was breaking - played
D
broke - played

Slide 19 - Quizvraag

I _________ (wait) for the bus when it ________ (start) to rain.

Slide 20 - Open vraag

I _______ (read) the newspaper, when all of a sudden my cat _____ (jump) into my lap.

Slide 21 - Open vraag

While we _______ (walk) the dog, the neighbours _____ (wash) their car.

Slide 22 - Open vraag

1. I (to talk) on the phone when my dad (to come) in.

Slide 23 - Open vraag

2. When we (to prepare) to leave the festival, my brother (to tell) me he actually really (to want) to see one more show.

Slide 24 - Open vraag

3. Yesterday I (to practise) yoga while they (to chat) about going on a vacation to Nepal.

Slide 25 - Open vraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide