4V K4&5 Steigerungsstufen, Reflexivpronomen, starkes Verb

Steigerungsstufen = 
trappen van vergelijking (Handbuch 36)

Positiv (P) = stellende trap
Komperativ (K) = vergrotende trap
Superlativ (S) = overtreffende trap
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Steigerungsstufen = 
trappen van vergelijking (Handbuch 36)

Positiv (P) = stellende trap
Komperativ (K) = vergrotende trap
Superlativ (S) = overtreffende trap

Slide 1 - Tekstslide

Steigerungsstufen:
Basis

mooi - schön
mooier - schöner
mooist - schönst

Slide 2 - Tekstslide

Pass auf!
- 1 lettergrepige woorden met o/a/u:
     dumm, dümmer, dümmst
-stam op d/t/sisklank:
     breit/breiter/breitest
-bijv. nw op -el/-er met daarvoor tweeklank:
     sauer/saurer/sauerst

Slide 3 - Tekstslide

Woorden van vergelijking (Handbuch 20)
als = wie
net zo groot als = (genau) so groß wie
even = gleich
wij zijn even groot = wir sind gleich groß
dan = als
groter dan jij = größer als  du

Slide 4 - Tekstslide

Ich finde deinen Bruder .... .... (aardiger dan) meinen Bruder.
A
netter dann
B
nëtter dann
C
netter als
D
nëtter als

Slide 5 - Quizvraag

Wir sind ... .... .
A
eben groß
B
gleich groß
C
ebenso groß

Slide 6 - Quizvraag

Das ist ... ... Kind.
A
das wildste
B
das wildeste
C
das wildeteste
D
am wildsten

Slide 7 - Quizvraag

Das Haus ist ... als meins.
A
teuerer
B
mehr teuer
C
teurer

Slide 8 - Quizvraag

Dieser Berg ist ..... (het hoogst)

Slide 9 - Open vraag

Reflexive Verben & Reflexivpronomen

Slide 10 - Tekstslide

Ich wasche .... die Hände mit Seife.
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 11 - Quizvraag

Wir sehen .... einen Film an.

Slide 12 - Open vraag

Wäscht du ... noch bitte die Hände vor dem Essen

Slide 13 - Open vraag

Franz hat ... heute Morgen geduscht.

Slide 14 - Open vraag

Frederieke schminkt ... jeden Morgen

Slide 15 - Open vraag

Das starke Verb (o.t.t. & v.t.t.)

Slide 16 - Tekstslide

Du ... (helpen) mir so nicht!
A
helft
B
helfst
C
hilfst
D
hilft

Slide 17 - Quizvraag

Er .... (betreedt) das Gelände ohne Einverständnis.
A
betreten
B
betretet
C
betriett
D
betritt

Slide 18 - Quizvraag

Was ... (empfehlen) der Ober?
A
empfehlt
B
empfiehlt
C
empfilt
D
empfeihlt

Slide 19 - Quizvraag

Ich habe ganz lecker .... (gegeten)

Slide 20 - Open vraag

Was .... (vind) du davon?
A
haltst
B
haltest
C
hältst
D
hältest

Slide 21 - Quizvraag

Wann bist du dahin .... (gegaan)?

Slide 22 - Open vraag

Am Wochenende sind wir mit dem Boot ... (gevaren)

Slide 23 - Open vraag

Ich bin noch nie zu spät ... (gekomen)

Slide 24 - Open vraag

Verben mit Präfix
-scheidbare werkwoorden (vaak met voorzetsel)
-onscheidbare werkwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Maak een zin met:
er - vorlesen - gern

Slide 26 - Open vraag

Maak een zin met:
Ich - fernsehen - am Wochenende

Slide 27 - Open vraag

Maak de zin af:
Du .....
A
einkaufst im Supermarkt
B
kaufst ein in Supermarkt
C
kaufst im Supermarkt ein

Slide 28 - Quizvraag