4B 1.2 Lezen - tekstbegrip

 Lezen - tekstbegrip
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

 Lezen - tekstbegrip

Slide 1 - Tekstslide

IN DEZE PARAGRAAF LEER JE:
  • leesstrategieën toepassen;
  • het onderwerp, de hoofdgedachte
  • het tekstdoel van een tekst bepalen;
  • de functies van inleiding en slot kennen;
  • tussenkopjes bij tekstdelen kiezen;
  • tekstverbanden en signaalwoorden herkennen;
  • feiten en meningen onderscheiden;
  • de betekenis van onbekende woorden achterhalen.

Slide 2 - Tekstslide

Leesstrategieën 
manier van lezen
wat je doet
verkennend
titel, deeltitels, illustraties en onderschriften bekijken, inleiding en slot lezen en de bron en de schrijver bekijken
nauwkeurig
alle alinea's lezen en naar signaalwoorden zoeken
zoekend
dat gedeelte lezen waar het antwoord op je vraag te vinden is
studerend
lezen om de informatie te onthouden

Slide 3 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?
A
het onderwerp van de tekst
B
de mening van de schrijver
C
het belangrijkste wat in een tekst over het onderwerp wordt gezegd
D
een uitgebreide samenvatting van de tekst

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

krantenartikel
leesboek
reclame poster van een goed doel
ingezonden brief
handleiding van je iPhone
informerende tekst
activerende tekst
amuserende tekst
instruerende tekst
overtuigende tekst

Slide 6 - Sleepvraag

tekstdoelen
tekstdoel
uitleg
voorbeeld
informeren
de schrijver wil dat lezer informatie krijgt
nieuwsbericht
overtuigen
de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening
betoog, ingezonden brief/e-mail, flyer van een politieke partij
activeren
de schrijver wil dat de lezer iets gaat doen
advertentie
amuseren
de schrijver wil de lezer vermaken
mop, strip, leesboek
instrueren
de schrijver legt uit hoe de lezer iets moet doen
recept, gebruiksaanwijzing

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het tekstdoel?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
activeren

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 9 - Quizvraag

Functies van de inleiding
De belangrijkste functie van de inleiding is
  • het onderwerp van de tekst introduceren.
  • Aandacht trekken

Slide 10 - Tekstslide

Functies van inleiding

In de inleiding trekt de schrijver altijd de aandacht van de lezer.

Andere functies:

- onderwerp noemen

- aanleiding noemen (er is bijvoorbeeld een onderzoek geweest)

- centrale vraag stellen

- mening van schrijver noemen

- samenvatting van inhoud geven

Slide 11 - Tekstslide

Functies van het slot
       Let op: hoofdgedachte van de tekst staat vaak in het slot.
  • Conclusie geven.
  • Samenvatting geven van de tekst.
  • Advies geven.
  • Waarschuwing geven.
  • Oproep doen

Slide 12 - Tekstslide

Waaruit bestaat een inleiding in ieder geval?
A
aandacht trekken, onderwerp introduceren
B
deelonderwerpen, signaalwoorden, structurerende zinnen
C
deelonderwerpen, anekdote
D
inleiding, middenstuk, slot

Slide 13 - Quizvraag

Wat zijn functies die een inleiding kan hebben?
A
het onderwerp noemen
B
de aanleiding noemen
C
de centrale vraag stellen
D
de mening van de schrijver geven

Slide 14 - Quizvraag


Lees de inleiding nauwkeurig.

Wat is de functie van de inleiding?
A
enkel aandacht trekken
B
het onderwerp noemen
C
centrale vraag stellen
D
samenvatting geven

Slide 15 - Quizvraag


Lees tekst 3 nauwkeurig.

Wat is de functie van het slot?
A
een samenvatting van de tekst geven
B
de conclusie noemen
C
de vraag uit de inleiding beantwoorden

Slide 16 - Quizvraag

Signaalwoorden
Signaalwoorden (verbindingswoorden):
geven verbanden weer tussen woorden, zinnen en alinea’s.
Om de inhoud van de tekst goed te begrijpen, moet je tekstverbanden herkennen. Dit doe je door op de signaalwoorden te letten.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Weet je het nog? Een paar vragen over signaalwoorden.

Slide 19 - Tekstslide

Welk verband zit er in deze zin?
Ik kon vandaag geen folders bezorgen, doordat mijn band lek was.
A
voorbeeld
B
conclusie
C
tijdsvolgorde
D
oorzaak-gevolg

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord in deze zin?
We moeten toch rekening houden met het weer.
A
rekening
B
toch
C
met
D
weer

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord in deze zin?
Vroeger deed je boodschappen bij de kruidenier.

Slide 22 - Open vraag

Welk verband zit er in deze zin?
Hoewel het ging regenen, bleven we buiten picknicken.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
conclusie
D
oorzaak-gevolg

Slide 23 - Quizvraag

Welk verband zit er in deze zin?
Als je nu vertrekt, dan kom je nog op tijd voor het eten.
A
tegenstelling
B
vergelijking
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het signaalwoord in de zin?
De auto waarmee we op vakantie gingen, was helaas stuk.

Slide 25 - Open vraag

Welk signaalwoord herken je?
Neem nou die man met die hoed. Hij laat zijn hond altijd los lopen.
A
altijd
B
die
C
man
D
neem nou

Slide 26 - Quizvraag

Welk verband herken je hieronder?
Je moet je kamer nog opruimen, bovendien heb je huisarrest.

A
tegenstelling
B
vergelijking
C
opsomming
D
tijdsvolgorde

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het verband in de zin hieronder?
Als gevolg van een stroomstoring, kan de intercity naar Groningen niet vertrekken.
A
oorzaak-gevolg
B
tegenstelling
C
conclusie
D
voorbeeld

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het verband in de zin hieronder?
Ik doe een zeil over het zwembadje, zodat er geen vuil in kan komen.
A
tegenstelling
B
middel-doel
C
oorzaak-gevolg
D
conclusie

Slide 29 - Quizvraag

Examenwoorden
In het eindexamen worden vaak dezelfde begrippen gebruikt. In de volgende quizslides komen er een paar voorbij.

Slide 30 - Tekstslide

Wat betekent
de aanbeveling?
A
het advies
B
de waarschuwing
C
de wens
D
de conclusie

Slide 31 - Quizvraag

zeggen
noemen
ermee te maken hebben
begrijpen
aandacht besteden aan
opvatten
aansluitend bij/op
beweren

Slide 32 - Sleepvraag

belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt, in één zin
de uitleg
iemand die veel weet van een onderwerp
een zin of een deel van een zin die letterlijk in de tekst staat
het citaat
de deskundige
de hoofdgedachte
de verklaring

Slide 33 - Sleepvraag

Wat betekent
het motief?
A
de oorzaak
B
het gevolg
C
de reden
D
de mening

Slide 34 - Quizvraag

Wat betekent
de telegramstijl?
A
onder woorden brengen, verwoorden, aanduiden
B
een deel van de zin
C
alles past bij elkaar en sluit op elkaar aan
D
losse woorden

Slide 35 - Quizvraag

Wat betekent
de woordgroep?
A
de uitleg
B
een deel van de zin
C
de deeltitel
D
losse woorden

Slide 36 - Quizvraag

wat het ene tekstdeel te maken heeft met het andere
de mening
de opbouw van een tekst
alles past bij elkaar en sluit op elkaar aan
de tekststructuur
het verband tussen
de opvatting
een samenhangend geheel

Slide 37 - Sleepvraag

Opdrachten
Maken H3 Lezen opdracht 4, 5 en 6 (vanaf blz. 92).

Slide 38 - Tekstslide

Voor het SE-onderdeel fictie moeten jullie een film kijken en hierbij een opdracht maken. Deze film kijken we met de klas. Je kan kiezen uit één van de volgende films. De meeste stemmen gelden.
Tuintje in mijn hart
Meskina
Boy7
Vals
Spijt
Marokkaanse bruilof
Luizenmoeder de film

Slide 39 - Poll