Lernziele für die Klassenarbeit:
- - Ik kan de zwakke werkwoorden in 3 tijden vervoegen: tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd (bijv.: ich wohne, ich wohnte, ich habe gewohnt)
- Ik kan haben, sein, werden in de 3 tijden vervoegen: tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd (bijv.: ich habe, ich hatte, ich habe gehabt)
- Ik kan de modale hulpwerkwoorden in 3 tijden vervoegen: tegenwoordige tijd, verleden tijd en voltooide tijd (bijv.: ich kann, ich konnte, ich habe gekonnt)
- Ik kan woorden uit de der-Gruppe en ein-Gruppe met of zonder voorzetsels gebruiken (bijv.: Ihr spielt mit eurem Kind)
- Ik kan het persoonlijk voornaamwoord in de verschillende naamvallen gebruiken (bijv.: Ich gehe mit euch ins Kino.)
- Ik kan mijn mening over een onderwerp geven dat met het boek “Tschick te maken heeft => gaan we later voorbereiden!