Massamedia

Media

Paragraaf 1 Communicatie en massamedia
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Media

Paragraaf 1 Communicatie en massamedia

Slide 1 - Tekstslide

1.1 Wat is communicatie?
Bij massamedia gaat het vooral om communicatie. Wat is communicatie?

 

Het bedoeld of onbedoeld verzenden van een boodschap van zender naar ontvanger (en soms terug)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Directe en indirecte communicatie


  • directe communicatieface-to-face contact (taal en gebaren). In dezelfde ruimte

  • indirecte communicatietelefoon, computer, krant, televisie. Niet in dezelfde ruimte.

Slide 4 - Tekstslide

Verbale en non-verbale communicatie


  • verbale communicatiegesproken of geschreven woorden (ongeveer 10%)

  • non-verbale communicatie:lichaamstaal en gezichtsuitdrukkingen 
(ongeveer 90%)

Slide 5 - Tekstslide

Eenzijdige en meerzijdige communicatie


  • eenzijdige communicatieJe bent of de zender of de ontvanger

  • meerzijdige communicatie: Je bent zender en ontvanger

  • Massacommunicatie = communicatie met een groot publiek



Slide 6 - Tekstslide

Massamedia en internet
Kenmerken massamedia en massacommunicatie:
1. Openbaar
2. Indirect
3. Eenzijdig
4. Geen persoonlijk contact
5. Geen directe feedback

Slide 7 - Tekstslide

WWW
Internet wordt tegenwoordig steeds belangrijker. Om iets op te zoeken op internet maken wij gebruik van het wereld wijde web (= WWW).
  • Belangrijkste massamedium
  • Interactie
  • Toegang tot andere massamedia
  • Webwinkels

Slide 8 - Tekstslide

Interactief
Op internet ben je interactief: je bent de ene keer zender en de andere keer ontvanger.

Slide 9 - Tekstslide

Social media
Op internet kan je gebruiken van social media: alle intermedia waarmee je informatie met anderen kan delen.

Slide 10 - Tekstslide

Media

Het medialandschap

Slide 11 - Tekstslide

televisie en radio
publieke omroep 
(NPO1/ BNNVARA/ AVROTROS - informeren)
commerciële zenders 
(RTL4/ SBS6- winst maken)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Gedrukte media
Er zijn twee soorten gedrukte media: kranten en tijdschriften

Slide 14 - Tekstslide

Populaire kranten
Kwaliteitskranten
Grote koppen
Veel afbeeldingen
Kleinere koppen
Minder afbeeldingen
Veel amusement
Weinig politiek
Politiek, economie en achtergrondinformatie
Makkelijker taalgebruik
Moeilijker taalgebruik
Telegraaf, Algemeen Dagblad, NRC Next
NRC Handelsblad, Volkskrant, Trouw
Kranten

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Media

Functies van de media
Leren voor het examen!!!!!

Slide 17 - Tekstslide

A. Functies voor het individu
  • Informatie. Bv. website met reisaanbiedingen, boek over tuinieren
  • Vermaak / amusement: facebook, film op tv, leesboek
  • Educatie / onderwijs: lesboek, schooltv, cursus spaans via internet
  • Meningsvorming / opinievorming: discussieprogramma, journaal
  • Reclame: tellsell, commerciële reclames

Slide 18 - Tekstslide

B. Functies voor de samenleving - I
  • socialiserende functie: door massamedia vindt er een overdracht plaats van kennis en cultuur. Er worden waarden, normen, vooroordelen en stereotypen overgedragen 


  • Vrijetijdsbesteding: de media zorgt ervoor dat wij onze vrije tijd 24/7 aan de media zouden kunnen besteden. Bv film, facebook, boek lezen, etc.


Slide 19 - Tekstslide

B. Functies voor de samenleving - II
  •  Democratische besluitvorming: Massamedia zijn op 4 manieren belangrijk voor politieke besluitvorming:

  1. Onderwerpen aandragen politieke agenda
  2. Burgers informeren over plannen en ideeën
  3. Controle- of waakhondfunctie
  4.  Meningsvormende functie

Slide 20 - Tekstslide

Infotainment = een mengeling van de informatie- en amusementsfunctie van de media.

Slide 21 - Tekstslide

Media

Nieuws

Slide 22 - Tekstslide

Waar komt het nieuws vandaan?
1. personen en instellingen
2. van journalisten zelf
3. van persbureaus: kantoren in het buitenland die nieuws verzamelen en aan kranten verkopen

Bij het maken van een krant wordt er aan nieuwsselectie gedaan: het wordt een keuze gemaakt welke artikelen worden geplaatst.

Slide 23 - Tekstslide

Wanneer wordt een artikel geplaatst?
1. als het actueel is
2. als het bijzonder is
3. als het dichtbij gebeurd is
4. als het past bij de doelgroep van de krant
5. als het past bij de identiteit van de krant

Slide 24 - Tekstslide

Objectief
Bij het schrijven van een krantenartikel moet je objectief zijn: je informatie moet gebaseerd zijn op feiten.

Je artikel is objectief als:
1. er een duidelijke scheiding is tussen feit en mening
2. er een nieuwsbron bij staat
3. er gebruik is gemaakt van woord en beeld
4. er gebruik is gemaakt van hoor – en wederhoor

Slide 25 - Tekstslide

Media
De overheid en gedrukte media
Leren voor het examen!!!!!

Slide 26 - Tekstslide

5.1 Vrijheid van meningsuiting
In Nederland heeft de media persvrijheid: ze mogen (bijna) alles zeggen, schrijven en laten zien. 

Er zijn wel een paar uitzonderingen. Wat mag de media niet?
1. Discrimineren (artikel 1 van de Grondwet).
2. Onzedelijke informatie. Bv. Kinderporno.
3. Onwaardheden / leugens
4. Opruiende berichten. Dat zijn berichten waarbij je burgers aanspoort tot geweld. Bv. Een oproep doen im met zijn allen het koningshuis in brand te gaan steken.

Slide 27 - Tekstslide

5.2 . Pluriformiteit 
In Nederland is er sprake van pluriformiteit van de media: er zijn heel veel verschillende soorten media. Bv. Tijdschrift over tuinieren, films, facebook, journaal, etc.

Dat is belangrijk in een democratie. Is er keuze voor iedereen. Het is een manier om verschillende kanten van de samenleving te laten zien, waardoor iedereen zijn eigen mening kan vormen.

Slide 28 - Tekstslide

Media

De macht van de media
Leren voor het examen!!!!!

Slide 29 - Tekstslide

1. Injectienaaldtheorie: 
de media wordt vergeleken met een injectienaald; er wordt bij burgers elke dag een beetje informatie “ ingespoten”. Op die manier is de beïnvloeding het grootste. Die beïnvloeding kan op 2 manieren:

a. Indoctrinatie: “ hersenspoelen” : voortdurend iets herhalen waardoor mensen dat ook gaan denken.

b. Manipulatie: het toevoegen of weglaten van feiten om iets mooier of dramatischer te laten lijken. Bv. reclame.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

2. Multiple-step-flowtheorie:
Beïnvloeding gaat in 2 stappen:

a. Iemand met veel status (= aanzien) geeft via de media een mening over een bepaald onderwerp. Bv. Ronaldo zegt dat homosexualiteit bij voetbal normaal zou moeten zijn.

b. Burgers nemen vervolgens (zonder na te denken) deze mening over: als Ronaldo zegt dat dat zo is, vinden wij dat ook.

Slide 32 - Tekstslide

3. Selectieve perceptietheorie: 
de invloed van de media is niet zo heel groot. Mensen onthouden alleen datgene wat past bij hun referentiekader ( = je waarden, normen en andere interesses). Bv. als je veel bezig bent met gezondheid onthoudt je wel dat roken slecht voor je is. Een roker onthoudt dat juist niet.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

4. Agendatheorie: 
de media heeft nauwelijks invloed op ons: de media bepaalt namelijk niet WAT wij denken, maar alleen over welk ONDERWERP wij de volgende dag praten. Bv. in verkiezingstijd zien we veel over de verkiezingen op tv; gevolg -> wij praten de volgende dag vooral over de verkiezingen.

Slide 35 - Tekstslide