Vwo 3 maandag 29 maart

Today:
- Wordlist unit 5 practice
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Today:
- Wordlist unit 5 practice

Slide 1 - Tekstslide

Translate the words between brackets

Slide 2 - Tekstslide

She is so (self-confident), she doesn't care what other people think.
A
energievol
B
zelfverzekerd
C
idyllisch
D
sprankelend

Slide 3 - Quizvraag

The waitress received a huge (tip) during her last shift.
A
winst
B
rekening
C
licentie
D
fooi

Slide 4 - Quizvraag

This co-operation could be (beneficial) for the both of us.
A
sprankelend
B
voordelig
C
geschikt
D
groots

Slide 5 - Quizvraag

This film is (suitable) for young children.
A
geschikt
B
vet
C
voordelig
D
schadelijk

Slide 6 - Quizvraag

I couldn't find my friends in the (crowd).

Slide 7 - Open vraag

We made a lot of (profit) on our products today.

Slide 8 - Open vraag

I need to (cut down on) carbs if I want to lose weight.

Slide 9 - Open vraag

Those two athletes have had a (rivalry) for many years.

Slide 10 - Open vraag

Verbs and phrasal verbs 
Verbs zijn werkwoorden
-> to eat, to sing, to walk

Phrasal verbs zijn woordgroepen die bestaan uit een werkwoord en een voorzetsel
-> to get over (something), to get out of (somewhere), to get along with (someone)

Slide 11 - Tekstslide

Nouns and uncountable nouns
Nouns zijn zelfstandige naamwoorden
-> table, pizza, flowers, piano

Uncountable nouns zijn ontelbare zelfstandige naamwoorden
-> water, sugar, love, money
* Je kan niet zeggen "I've got three moneys"

Slide 12 - Tekstslide

Adjectives
Adjectives zijn bijvoegelijk naamwoorden en gebruiken we om iemand/iets te omschrijven
-> a nice house, the red car, a warm meal

Slide 13 - Tekstslide

Bij welke woordgroep past het woord?

Slide 14 - Tekstslide

The product remained (unsold).
A
noun
B
adjective
C
verb

Slide 15 - Quizvraag

I won't eat too much, I'm saving some room for (dessert).
A
noun
B
adjective
C
verb

Slide 16 - Quizvraag

I'm (avoiding) my mother because she wants me to clean my room.
A
noun
B
adjective
C
verb

Slide 17 - Quizvraag

Noun, adjective or verb?
He punched his (fist) into the wall.

Slide 18 - Open vraag

Noun, adjective or verb?
He is a (hard-working) employee.

Slide 19 - Open vraag

Noun, adjective or verb?
The painkillers (relieved) my headache.

Slide 20 - Open vraag

Countable or uncountable?
Ingredient
A
countable
B
uncountable

Slide 21 - Quizvraag

Countable or uncountable?
Licence
A
countable
B
uncountable

Slide 22 - Quizvraag

Countable or uncountable?
Healthcare
A
Countable
B
Uncountable

Slide 23 - Quizvraag

Countable or uncountable?
Wealth
A
Countable
B
Uncountable

Slide 24 - Quizvraag