V3 hfst 4 - Argument - tegenargument - weerlegging

Woensdag 8 juni
Herhaling vorige lessen

Uitleg argumenten, tegenargumenten, weerlegging

Aan de slag

Checken wat je nog weet 



1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 8 juni
Herhaling vorige lessen

Uitleg argumenten, tegenargumenten, weerlegging

Aan de slag

Checken wat je nog weet 



Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als er in de inleiding een stelling wordt gegeven is het waarschijnlijk een
A
verklaringsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag/antwoordstructuur
D
probleem/oplossingstructuur

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als er in de inleiding een bepaald verschijnsel wordt besproken is het waarschijnlijk een
A
verklaringsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag/antwoordstructuur
D
probleem/oplossingstructuur

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de situatie van vroeger en nu wordt besproken in een tekst dan heeft de tekst een ... structuur

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke twee soorten argumenten bestaan er?

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat blijkt uit, immers, namelijk, omdat zijn signaalwoorden voor
A
argumenten
B
standpunten
C
weerleggingen
D
tegenstellingen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige argumentatie
Standpunt
Argument

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

onderschikkende argumentatie

Slide 8 - Tekstslide

evt laten zien of overslaan
nevenschikkende argumentatie

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat voor soort argumentatie is dit?
A
nevenschikkende argumentatie
B
enkelvoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Om leerlingen goed te leren samenwerken, moeten ze hun huiswerk onder begeleiding op school kunnen maken. Ze zullen dan ook hogere cijfers halen en zullen minder snel afgeleid zijn dan thuis.'

Gaat het hier om onderschikkende of nevenschikkende argumentatie?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit?
Of dat?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dilemma op donderdag
Altijd slechte wifi
Je wordt één keer per week onverwacht in je gezicht gepoept door een vogel

Slide 13 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nu (al een beetje) bedacht?
A
een mening
B
een argument
C
een tegenargument
D
een weerlegging

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een mening...
...dat is iets wat aangeeft wat jij vindt. Een mening kun je goed beginnen met 'ik vind'. Een andere mogelijkheid is: 'Mijn mening is...', of 'Je kunt wel stellen dat...' Synoniemen voor 'mening' zijn: 'discussiepunt', 'opinie' of 'standpunt'.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mening of feit?
Naast meningen, waarover je kunt discussiëren, bestaan uiteraard feiten. Feiten zijn controleerbaar, onderzoekbaar. Daarover kan in principe niet gediscussieerd worden.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vogelpoep is lastig te verwijderen van je fiets.
A
feit
B
mening

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wifi is op onze school aanwezig.
A
feit
B
mening

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vogelpoep is soms vloeibaar.
A
feit
B
mening

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom heb je gekozen voor de ene of andere kant van het dilemma?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nu geformuleerd?
A
een mening
B
een argument
C
een tegenargument
D
een weerlegging

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een argument...
...geeft de reden weer waarom je iets vindt. Je ondersteunt (en verdedigt) hiermee je mening. Met argumenten kun je een ander (proberen te) overtuigen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom zou iemand voor het andere dilemma hebben gekozen?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nu geformuleerd?
A
een mening
B
een argument
C
een tegenargument
D
een weerlegging

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een tegenargument...
...is een argument dat in het hoofd van je 'tegenstander' kan bestaan. Als je je verdiept in het hoofd van een tegenstander, en dus de tegenargumenten verkent, begrijp je waarom anderen iets anders vinden, maar je kunt dan ook gemakkelijker een ander overtuigen.
 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je het ingebeelde argument van een ander 'ongedaan' wilt maken, dan gebruik je...
A
een mening
B
een argument
C
een tegenargument
D
een weerlegging

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kun je zeggen om je vorige antwoord te ontkrachten. Dus tegen het tegenargument in.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nu geformuleerd?
A
een mening
B
een argument
C
een tegenargument
D
een weerlegging

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een weerlegging...
...is het antwoord dat jij kunt geven op het tegenargument van je tegenstander. Als je van tevoren bedenkt wat de ander vindt, kun je dit antwoord ook alvast formuleren.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk rijtje signaalwoorden kun je gebruiken om een argument aan te geven?
A
want, omdat, in tegenstelling tot
B
omdat, daarom, echter
C
echter, omdat, want
D
want, omdat, daarom

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk rijtje signaalwoorden kun je goed gebruiken om een tegenargument en/of een weerlegging aan te geven?
A
doordat, ten slotte, echter
B
ten slotte, echter, kortom
C
echter, in tegenstelling tot, daarentegen
D
in tegenstelling tot, kortom, dus

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een conclusie...
...is iets wat bijna automatisch volgt uit jouw argumenten. Hij wordt vaak ingeleid door signaalwoord als: 'concluderend', 'kortom' of 'dus'. Een conclusie wordt opnieuw gevormd door jouw mening, maar dan in net weer andere woorden.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf nu een conclusie. Begin je zin met Concluderend, Dus, Kortom..

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Argument

Tegena
rgument

Standpunt

Weerlegging

De verbranding van afval veroorzaakt de helft minder broeikasgassen dan fossiele grondstoffen
Energie uit afval is net zo milieuonvriendelijk als het gebruik van olie en kolen. 
Kledingverbranding is een milieubewuste oplossing voor stadsverwarming

Ons initiatief is een passende oplossing voor 15 ton afval van het meest gedragen kledingmerk op de wereld, dat anders nutteloos op de stortplaats eindigt om daar alsnog verbrand te worden. 

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Even checken wat je (nog) weet

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een tegenargument?
A
Een argument dat een standpunt onderuithaalt.
B
Een argument dat een ander argument onderuithaalt.

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een weerlegging is als
A
je de argumenten voor versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
A
Een tegenargument is het ontkrachten van een standpunt; een weerlegging is het ontkrachten van een argument.
B
Een tegenargument is het ontkrachten van een argument; een weerlegging is het ontkrachten van een standpunt.

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat ontkracht je door een tegenargument?
A
een standpunt
B
een argument
C
een weerlegging

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herken het tegenargument.
A
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
B
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Daar doen wij niet aan mee.

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Signaalwoorden voor een tegenargument zijn:
A
ook, daarnaast
B
dus, vervolgens
C
echter, integendeel
D
om te

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke opbouw is juist?
A. standpunt - argumenten - tegenargumenten - weerlegging - conclusie

B. standpunt - argumenten - weerlegging - tegenargumenten - conclusie

C. standpunt - tegenargumenten - weerlegging - argumenten conclusie
A
A
B
B
C
C

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk signaalwoord geeft een weerlegging aan?
A
omdat
B
ofschoon
C
echter
D
concluderend

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies