figuurlijk taalgebruik

Nederlands

1. Start:  terugblik  woordenschat
2. Uitleg:    Figuurlijk taalgebruik 
3. Zelfstandig aan de slag: opdrachten
KLAAR? 

















1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

1. Start:  terugblik  woordenschat
2. Uitleg:    Figuurlijk taalgebruik 
3. Zelfstandig aan de slag: opdrachten
KLAAR? 

















Slide 1 - Tekstslide

 Theorie
Soms kun je de betekenis van een onbekend woord vinden door goed naar het woord zelf te kijken:

1. Herken je een deel van het woord? Bijv. kermisattractie
2. Herken je voor- en achtervoegsels bij het woord? Bijv. multicultureel
3. Lijkt het onbekende woord op een woord dat je kent? Bijv. personage

Slide 2 - Tekstslide

Waarom moet je weten wat figuurlijk taalgebruik is?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
De bloemen die Bart en Maya hebben gekocht, 
krijgen een plekje in de tuin.


Slide 5 - Tekstslide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
Bart en Maya vieren uitbundig feest.



Slide 6 - Tekstslide

THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn:

iets van de daken schreeuwen
  • iets aan iedereen vertellen
uit de verf komen
  • goed bij anderen overkomen
de draad kwijt zijn
  • niet meer weten hoe het verder moet




Slide 7 - Tekstslide

Een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik:
A
ik schiet uit mijn slof
B
ik ben verdrietig
C
ik krijg een punthoofd
D
ik heb buikpijn van het lachen

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 9 - Quizvraag

Uitdrukkingen zijn figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van letterlijk taalgebruik?
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord is figuurlijk gebruikt?
Hij staat aan de voet van de berg.
A
Hij
B
berg
C
staat
D
voet

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin bevat figuurlijk taalgebruik?
A
Zij is nogal over het paard getild
B
Zij is op het paard getild
C
Hij maakte onze slapend hond wakker, dat moet je nooit doen!

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag!

- Maak alle opdrachten Figuurlijk taalgebruik
- Klaar? Bekijk de antwoorden samen met een medestudent





Slide 14 - Tekstslide

TOETS vocabulaire 
in week 10

H1 Woordenschat (p231-251)

Slide 15 - Tekstslide