Hoofdstuk 3 herhaling

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 3 herhaling
Economie K3
7e editie

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui 
timer
3:00

Slide 4 - Tekstslide

1. Startklaar
Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan hun welbevinden. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zijn startklaar: ingelogd in LessonUp, telefoons opgeborgen in het Zakkie, en JdW-map op tafel.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

wat gaan wij vandaag leren?
We gaan hoofdstuk 3 herhalen.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geldfuncties

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.

Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.

Drie manieren om geld te gebruiken.

Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.

Je geeft met geld de waarde van producten aan.

Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.



Opdracht #: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt €15 saldo en ontvangt €10 op je rekening , je pint bij Douglas voor mascara voor €7,50
Wat wordt je nieuwe saldo?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn spaarmotieven?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een gewone spaarrekening en een spaardeposito?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Spaarbedrag: €625,--
Rente: 0,75%
Bereken het bedrag dat je ontvangt aan rente.
Schrijf je berekening op

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je bent geld aan het sparen voor de nieuwste telefoon. Dit noem je sparen ...
A
Voor een doel
B
uit voorzorg
C
voor rente

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel: de rente is laag, ga je dan minder sparen of meer sparen?
timer
0:30
A
Minder
B
Meer

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen rekensom 3.2
Leerdoel:  T1 Je kunt rente berekenen met enkelvoudige rente.  


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leenmotieven (redenen om te lenen)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn leenmotieven? Meerdere antwoorden mogelijk
A
Tijdelijk geld tekort
B
dure aankoop niet uitstellen
C
dringend geld nodig
D
gaat een woning kopen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kredietkosten
kredietkosten




Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik ga 25.000 lenen
in 60 maanden.
Wat zijn de kredietkosten?
Schrijf alle berekeningen op.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kredietvormen

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koop op afbetaling
Koop op afbetaling: je hoeft niet alles in één keer te betalen. Je betaalt achteraf in termijnen, je leent het aankoopbedrag van de verkoper.


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quiz 3.3 
7 meerkeuze vragen 

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
A
Leenredenen
B
Leenmotivatie
C
Leenmotieven
D
Lening

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel leenmotieven zijn er?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn kredietkosten?
A
geleende bedrag + rente
B
alles wat je méér terugbetaalt dan je geleend hebt (rente)
C
geleend bedrag - rente

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manier berekenen we de kredietkosten?
A
Termijnbedrag x aantal termijnen - krediet
B
Termijnbedrag - krediet / aantal termijnen
C
Krediet - aantal termijnen x termijnbedrag
D
Termijnbedrag / aantal termijnen - krediet.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke drie kredietvormen zijn er?
A
Consumptief krediet
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke kredietvorm kun je afsluiten bij aankoop in een winkel of bij een internetbedrijf?
A
koop op afbetaling
B
doorlopend krediet
C
hypotheek

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is beleggen?
A
Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het meer oplevert dan sparen
B
Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het niets oplevert dan sparen
C
Je zet je geld op een spaarrekening
D
Je stopt je geld in een spaarpot

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul hieronder de voor en nadelen van sparen en beleggen in
Sparen
Beleggen
Voordeel:
Nadeel:
Je krijgt Rente
De rente is laag
Je kunt jouw geld verliezen
Je belegging kan meer waard worden

Slide 43 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken hoeveel Japanse yen
je kunt kopen voor € 250.

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Pierre is naar Japan geweest. Bij terugkomst
heeft hij nog 9.500 Japanse yen aan contanten
over.
Bereken hoeveel euro Pierre daarvoor ontvangt.

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 49 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies