Maak gebruik van signaalwoorden:
- Reden of argument: namelijk, immers, want, omdat
- Oorzaak-gevolg: doordat, daardoor, zodat, als gevolg van
- Tegenstelling: maar, toch, echter, enerzijds, daarentegen
- Samenvatting: kortom, al met al, met andere woorden
- Conclusie: dus, concluderend, samengevat