Zinsdeelstrepen en het onderwerp

Zinsdeelstrepen en het onderwerp
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Zinsdeelstrepen en het onderwerp

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we al?
Stappenplan ontleden:
1. persoonsvorm zoeken
2. zinsdeelstrepen zetten
3. onderwerp zoeken

Slide 2 - Tekstslide

De gemene inbreker koos het hazenpad.
Wat is het onderwerp?
A
De gemene inbreker
B
koos het hazenpad
C
het hazenpad

Slide 3 - Quizvraag

Hij schaamt zich voor zijn moeder.
Wat is de persoonsvorm?
A
Hij
B
zich
C
schaamt zich
D
zijn

Slide 4 - Quizvraag

Ik bemoei me met jouw zaken.
Wat is GEEN zinsdeel?
A
ik
B
bemoei me
C
jouw zaken

Slide 5 - Quizvraag

Zinsdelen
Om de zinsdelen te benoemen, voer je de zinsdeelproef uit:
Stap 1: Zinsdelen zijn woorden of groepjes woorden die bij elkaar horen.
Stap 2: Alles wat vóór de pv staat is één /zinsdeel/.
Stap 3: Alles wat vóór de pv zou kunnen staan, is één zinsdeel.
Probeer zoveel mogelijk woorden bij elkaar in één zinsdeel te laten staan.

Bijvoorbeeld:  / De vrolijke kinderen /  krijgen / komende vrijdag / hun eerste rapport./



Slide 6 - Tekstslide

Het onderwerp
Het onderwerp van de zin is degene die of datgene wat in de zin iets doet of is.



Het onderwerp krijgt hetzelfde tekentje als de persoonsvorm: ( … ), maar let op: het is geen werkwoord!!


Er zijn twee manieren om het onderwerp van de zin te kunnen vinden.


Slide 7 - Tekstslide

Verdeel de zin in zinsdelen: Louisa is afgelopen vrijdag van huis weggelopen.
(Typ zin over met strepen ertussen: Louisa/is/)

Slide 8 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen: Zonder morren begonnen de leerlingen aan de opdracht.
(Typ zin over met strepen ertussen: Louisa/is/)

Slide 9 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen: Waar ga jij morgenavond naar het voetbal kijken?
(Typ zin over met strepen ertussen: Louisa/is/)

Slide 10 - Open vraag