H3 Herhaling

H3 Ben jij ondernemend?


§ 3.1 Wat zijn de kosten?
§ 3.2 Wat levert het op?
§ 3.3 Vraag en aanbod
§ 3.4 Macht op de markt?
Herhaling
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H3 Ben jij ondernemend?


§ 3.1 Wat zijn de kosten?
§ 3.2 Wat levert het op?
§ 3.3 Vraag en aanbod
§ 3.4 Macht op de markt?
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Maken: rekenopgaven 5, 7, 11 en 13
(blz. 96)

Slide 2 - Tekstslide

Opgave 5 (blz. 96)
a  


Slide 3 - Tekstslide

Opgave 5 (blz. 96)
a  Totale kosten = € 225.000 + € 105.000 = € 330.000
     Kostprijs per taart = € 330.000 ÷ 40.000 = € 8,25
b  


Slide 4 - Tekstslide

Opgave 5 (blz. 96)
a  Totale kosten = € 225.000 + € 105.000 = € 330.000
     Kostprijs per taart = € 330.000 ÷ 40.000 = € 8,25
b  Variabele kosten per taart was € 105.000 ÷ 40.000 = € 2,625
     Totale variabele kosten is nu = 38.000 × € 2,625 = € 99.750.
c  

Slide 5 - Tekstslide

Opgave 5 (blz. 96)
a  Totale kosten = € 225.000 + € 105.000 = € 330.000
     Kostprijs per taart = € 330.000 ÷ 40.000 = € 8,25
b  Variabele kosten per taart was € 105.000 ÷ 40.000 = € 2,625
     Totale variabele kosten is nu = 38.000 × € 2,625 = € 99.750.
c  Totale kosten worden € 225.000 + € 99.750 = € 324.750
     Kostprijs per taart wordt nu € 324.750 ÷ 38.000 = € 8,55


Slide 6 - Tekstslide

Opgave 7 (blz. 96)

Slide 7 - Tekstslide

Opgave 7 (blz. 96)
Let op: dit doe je in twee stappen!!!

Stap 1: Verkoopprijs = € 110 × 1,45 = € 159,50

Stap 2: Consumentenprijs = € 159,50 × 1,21 = € 193


 


Slide 8 - Tekstslide

Opgave 11 (blz. 96)

Slide 9 - Tekstslide

Opgave 11 (blz. 96)
€ 42,40 x 925
€ 27,80 x 925

Slide 10 - Tekstslide

Opgave 13 (blz. 96)
a  

Slide 11 - Tekstslide

Opgave 13 (blz. 96)
a  1.620 ÷ 6 ÷ 3 = 90 broodjes per medewerker per dag.
b  

Slide 12 - Tekstslide

Opgave 13 (blz. 96)
a  1.620 ÷ 6 ÷ 3 = 90 broodjes per medewerker per dag.
b  1.620 + 25% van 1.620 = 1.620 + (1.620 ÷ 100 × 25) = 
     1.620 + 405 = 2.025 broodjes per week.
    

Slide 13 - Tekstslide

Opgave 13 (blz. 96)
a  1.620 ÷ 6 ÷ 3 = 90 broodjes per medewerker per dag.
b  1.620 + 25% van 1.620 = 1.620 + (1.620 ÷ 100 × 25) = 
     1.620 + 405 = 2.025 broodjes per week.
     Arbeidsproductiviteit =
     2.025 ÷ 5 ÷ 3 = 135 broodjes per medewerker per dag.
     
    

Slide 14 - Tekstslide

Opgave 13 (blz. 96)
a  1.620 ÷ 6 ÷ 3 = 90 broodjes per medewerker per dag.
b  1.620 + 25% van 1.620 = 1.620 + (1.620 ÷ 100 × 25) = 
     1.620 + 405 = 2.025 broodjes per week.
     Arbeidsproductiviteit =
     2.025 ÷ 5 ÷ 3 = 135 broodjes per medewerker per dag.
     
    Stijging in % = (135 – 90) ÷ 90 × 100% = 50% gestegen

Slide 15 - Tekstslide

Productiefactoren worden beloond:


Productiefactor:                  Beloning:
1    natuur                                 pacht (huur)
2   arbeid                                  loon   
3   kapitaal                               rente
4   ondernemerschap        winst


Slide 16 - Tekstslide

 veranderen (voorlopig)  
 niet als je meer of   minder gaat produceren
veranderen als je 
meer of minder 
gaat produceren
Vaste kosten
Variabele kosten
Voorbeelden
huur, rentekosten, 
personeel? vast
Voorbeelden
grondstoffen, 
personeel? flex

Slide 17 - Tekstslide

Van omzet naar nettoresultaat
     Omzet                              = afzet x verkoopprijs (excl. BTW)
     Inkoopwaarde              = afzet x inkoopprijs (excl. BTW)
-  -------------------
     Brutowinst
     Bedrijfskosten
- -------------------
     Nettowinst

Slide 18 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
  • technologische ontwikkelingen;
  • arbeidsverdeling ---> specialisatie;
  • scholing;
  • prestatiebeloning;
  • arbeidsomstandigheden & werksfeer.

Slide 19 - Tekstslide

Evenwichtsprijs en evenwichtshoeveelheid?

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van de productiefactor kapitaal?
A
rente
B
geld
C
gebouw
D
afschrijving

Slide 23 - Quizvraag

De huur van het bedrijfspand
behoort tot de:
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 24 - Quizvraag

aanschafprijs - restwaarde
------------------------------------- =
aantal gebruiksjaren
A
investering
B
rente
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 25 - Quizvraag

Hoe bereken je de btw (bij 9%)?
(Er zijn meerdere antwoorden mogelijk)
A
consumentenprijs : 100 x 9
B
verkoopprijs : 100 x 9
C
consumentenprijs : 109 x 9
D
verkoopprijs : 109 x 9

Slide 26 - Quizvraag

Wat is juist?
A
omzet - verkoopwaarde = nettowinst
B
omzet - inkoopwaarde = nettowinst
C
omzet - bedrijfskosten = nettowinst
D
omzet - inkoopwaarde = brutowinst

Slide 27 - Quizvraag

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 28 - Quizvraag


Hiernaast zie je een grafiek van ...
A
de vraag
B
het aanbod

Slide 29 - Quizvraag

Waarom heeft de vraaglijn een dalend verloop?
A
Hoe hoger de prijs, hoe meer vraag
B
Hoe hoger de prijs, hoe minder vraag
C
Omdat de aanbodlijn stijgt
D
Omdat er altijd sprake is van evenwicht

Slide 30 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Een spijkerbroek is een voorbeeld van een heterogeen product.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Juist of onjuist?
Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

De markt werkt het beste als er
sprake is van ...
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 33 - Quizvraag

Welke marktvorm kent een klein aantal aanbieders?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 34 - Quizvraag

Hoe noemen we de verboden prijsafspraken tussen aanbieders?
A
overname
B
fusie
C
kartel
D
samenwerkings-verband

Slide 35 - Quizvraag

Juist of onjuist?
De kans op een kartel is bij een oligopolie groter dan bij volkomen concurrentie.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 36 - Quizvraag

Aan het werk
Maken: 
* Samenvatting (blz. 90 of online)
* Herhalingsopdrachten (blz. 92)
* Plusopdrachten (blz. 94)
* Rekenen (blz. 96 of online)

Slide 37 - Tekstslide