vragen maken in de tegenwoordige tijd

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t, mavo
• Leerjaar 1

Vragen maken

Making Questions with to be or do

wil je een vraag maken?

Dan moet je eerst kijken welk 

werkwoord in de zin staat.

I am late for class.

1. het werkwoord is: I
2. het werkwoord is: am
3. het werkwoord is: late
4. het werkwoord is: for

We are at home this afternoon.

1. het werkwoord is: we
2. het werkwoord is: home
3. het werkwoord is: are
4. het werkwoord is: this

Peter is always in time.

1. het werkwoord is: is
2. het werkwoord is: always
3. het werkwoord is: in
4. het werkwoord is: time

Het werkwoord

             is hier 

• am
• are
• is

Dit is het werkwoord : to Be

Als we een vraag maken komt : am / are / is  aan het begin van de zin

• they are late          are they late?
• he is 12 years old      Is he 12 years old?
• I am at home       Am I at home?

Soms heb je  zinnen zonder am / are / is

Kijk weer goed wat het werkwoord is

They always watch a lot of television.

1. het werkwoord is: they
2. het werkwoord is: watch
3. het werkwoord is: a lot of
4. het werkwoord is: always

Mary often eats pizza for lunch.

1. het werkwoord is: often
2. het werkwoord is: pizza
3. het werkwoord is: eats
4. het werkwoord is: for

I go home after my classes.

1. het werkwoord is: go
2. het werkwoord is: home
3. het werkwoord is: after
4. het werkwoord is: classes

My parents fly to Spain this afternoon.

1. het werkwoord is: my parents
2. het werkwoord is: to Spain
3. het werkwoord is: this
4. het werkwoord is: fly

Peter really likes cake and ice cream.

1. het werkwoord is: really
2. het werkwoord is: cake
3. het werkwoord is: likes
4. het werkwoord is: ice cream

de werkwoorden zijn hier :

• watch
• eat
• go
• fly
• like

 het werkwoord is dus geen am/ are/ is. Je kunt nu de vraag niet maken door het werkwoord aan het begin van de zin te zetten.

Om de vraag te maken zet je aan het begin van de zin : Do of does

Hoe kies je tussen do of does?

I do                                         

you do

he does

she does

it does

we do

you do

they do

         Do          * I

                         * you

                         * we

                         * they

                         * het onderwerp is meervoud

 

  

Does       * he

                 * she

                 * it

                 * woorden die je in de plek                             kunt zetten van he /she /it

They always watch a lot of television.

1. bij de vraag gebruik je : do
2. bij de vraag gebruik je : does

Mary often eats pizza for lunch.

1. bij de vraag gebruik je : do
2. bij de vraag gebruik je : does

I go home after my classes.

1. bij de vraag gebruik je : do
2. bij de vraag gebruik je : does

My parents fly to Spain this afternoon.

1. bij de vraag gebruik je : do
2. bij de vraag gebruik je : does

Peter really likes cake and ice cream.

1. bij de vraag gebruik je : do
2. bij de vraag gebruik je : does

Dus als je een vraag maakt van zinnen waar geen am/ are /is in staat 

Zet je do of does aan het begin van de zin

They eat an apple            Do they eat an apple? 

I sleep a lot         Do I sleep a lot?

We go to Spain          Do we go to Spain? 

Zijn we nu klaar?

Nee als je een vraag maakt van zinnen waarin het werkwoord niet am is of are is moet je altijd 2 dingen doen

1

zet do of does aan het begin van de zin om de vraag te maken

2

Het werkwoord in de zin zet je terug in de oorspronkelijke vorm : het wordt weer het hele werkwoord

2

Mary eats an apple

Het werkwoord : eats moet terug in de                                                             oorspronkelijke vorm 

wordt weer : eat

( de s verdwijnt dus)

They always watch a lot of television.

1. Do they always watch
2. Does they always watch
3. Do they always watches
4. Does they always watches

Mary often eats pizza for lunch.

1. Do Mary often eat
2. Does Mary often eat
3. Do Mary often eats
4. Does Mary often eats

I go home after my classes.

1. Do I go home
2. Do I goes home
3. Does I go home
4. Does I goes home

My parents fly to Spain this afternoon

1. Does my parents fly to Spain
2. Does my parents flies to Spain
3. Do my parents fly to Spain
4. Do my parents flies to Spain

Peter really likes cake and ice cream.

1. Does Peter really likes
2. Does Peter really like
3. Do Peter really likes
4. Do Peter really like

Maak een goede vraag :
He is late for class.

Maak een goede vraag :
He has a wooden leg.

Maak een goede vraag:
He writes a letter.