Lezen - les 8: woordenschat - strategieën (laatste les) - niveau 2F

WELKOM!
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

WELKOM!

Slide 1 - Tekstslide

Waarom is (een grote) woordenschat belangrijk?

Slide 2 - Woordweb

Waarom is (een grote) woordenschat belangrijk?
Een ruime woordenschat is belangrijk voor alle taalvaardigheden.
  • Beter communiceren. Als je meer woorden kent, kun je duidelijker zeggen wat je bedoelt.
  • Begrip bij lezen. Wanneer je een tekst leest en veel woorden kent, begrijp je beter wat er staat. Dit maakt het lezen sneller, leuker en minder vermoeiend.
  • Je wereld wordt groter. Door nieuwe woorden te leren, leer je ook nieuwe ideeën, onderwerpen en perspectieven kennen. 
  • Beter omgaan met emoties. Met een uitgebreide woordenschat kun je beter uitleggen hoe je je voelt en wat je denkt. Dit helpt om misverstanden te voorkomen en relaties te verbeteren.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een woordraadstrategie?
A
Een manier om de betekenis van een moeilijk woord te achterhalen.
B
Een manier om moeilijke woorden in een tekst te vinden.
C
Twee woorden met ongeveer dezelfde betekenis.
D
Een woord waar je de betekenis niet van kent.

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Video

Woordraadstrategieën

Een woordraadstrategie is een handige manier om achter de betekenis van een woord te komen:

  • synoniem
  • omschrijving
  • voorbeeld
  • tegenstelling
  • bekend woorddeel

Slide 6 - Tekstslide

Woordraadstrategie: synoniem
Zoek naar een synoniem: een ander woord met dezelfde betekenis.
  • Exact - Precies
  • Vreemde snuiter - rare snijboon - zonderling

Vaak vind je als je even verder leest in de tekst een synoniem voor een moeilijk woord dat je niet weet.

Slide 7 - Tekstslide

Woordraadstrategie: omschrijving
De schrijver geeft al een omschrijving (definitie) van het woord.

  • Mijn oma is geholpen aan staar, een aandoening waarbij de lens is vertroebeld.
  • Misofonie is een aandoening waarbij specifieke, vaak alledaagse geluiden extreme gevoelens van woede, walging of haat oproepen.

Slide 8 - Tekstslide

Woordraadstrategie: 
een voorbeeld zoeken
Soms staan er in een tekst voorbeelden om onbekende woorden uit te leggen. Je weet dan meteen wat de schrijver bedoelt.

  • Bij een voorbeeld vind je vaak de volgende woorden: bijvoorbeeld, zo is er..., zoals, denk maar aan..., neem

  • Ook een dubbele punt kan aangeven dat er voorbeelden volgen: 'Zij houden van balsporten: voetbal, volleybal, korfbal.'


Slide 9 - Tekstslide

Woordraadstrategie: tegenstelling 
Let op de signaalwoorden van een tegenstelling:
  • maar, echter, hoewel, toch, daarentegen
Hoewel Daisy ingetogen overkomt, kan zij soms ook erg uitbundig zijn. 

Slide 10 - Tekstslide

Woordraadstrategie: 
woorddeel
Soms kun je de betekenis van een woord raden doordat je een of meer delen van het woord herkent.

  • Discussiebijeenkomst: je kent het woord discussiëren; een bijeenkomst is het bij elkaar komen van mensen om ergens over te praten.
  • Onverstandig: niet verstandig
  • Waardeloos: zonder waarde, niets meer waard; -loos wil zeggen 'zonder'
  • Herstructureren: ...
  • Verkiesbaar: wat je kunt kiezen; -baar wil zeggen 'mogelijk'

Slide 11 - Tekstslide

Hij gaat naar het conservatorium, de school die hem opleidt tot musicus.

Welke woordraadstrategie wordt hier
gebruikt?

A
Zoek een synoniem
B
Zoek een definitie
C
Zoek een omschrijving
D
Zoek een context

Slide 12 - Quizvraag

Er zijn verschillende soorten neerslag, bijvoorbeeld regen, hagel en sneeuw.
Welke woordraadstrategie kun je gebruiken?
A
synoniem
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
omschrijving

Slide 13 - Quizvraag


Bij welk woord uit deze tekst gebruik je de strategie waarbij je op zoek gaat naar een bekend woorddeel?
A
levenloos
B
ronddartelen
C
perplexe

Slide 14 - Quizvraag


Welke woordraadstrategie kun je gebruiken om te weten wat het woord 'perplexe' betekent?
A
een voorbeeld zoeken
B
een omschrijving zoeken
C
een synoniem zoeken
D
een woorddeel

Slide 15 - Quizvraag

Even oefenen

Slide 16 - Tekstslide

De rustige man ging op geen enkele provocatie in. [provocatie]
A
aanbieding
B
uitdaging
C
voorstel

Slide 17 - Quizvraag

Na dat ernstige ongeval had hij last van hallucinaties. [hallucinaties]
A
hevige pijnen
B
waanvoorstellingen
C
tintelingen

Slide 18 - Quizvraag

Dat verschil was miniem.
[miniem]
A
onverschillig
B
heel klein
C
heel groot

Slide 19 - Quizvraag

"Dat is het cruciale punt", zei de voorzitter.
[cruciale]
A
veel besproken
B
vergeten
C
doorslaggevende

Slide 20 - Quizvraag

Wij twijfelen aan de authenticiteit van dat schilderij.
[authenticiteit]
A
houdbaarheid
B
oudheid
C
echtheid

Slide 21 - Quizvraag

Hij probeerde zijn collega te manipuleren.
[manipuleren]
A
over te halen
B
te beïnvloeden
C
te controleren

Slide 22 - Quizvraag

Dat te laat komen is symptomatisch voor zijn instelling.
[symptomatisch]
A
bepalend
B
typerend
C
slecht

Slide 23 - Quizvraag

Die politicus is voor nivellering van de inkomens.
[nivellering]
A
gelijkmaking
B
verbetering
C
bestudering

Slide 24 - Quizvraag

Je moet hem wel eerst autoriseren. [autoriseren]
A
machtigen
B
beschrijven
C
beoordelen

Slide 25 - Quizvraag

Dat meisje is erg egoïstisch.[egoïstisch]
A
Zij denkt alleen aan zichzelf.
B
Zij helpt graag andere mensen.
C
Zij leeft in een andere wereld.

Slide 26 - Quizvraag

Dat water is van inferieure kwaliteit.
[inferieure]
A
uitstekende
B
minderwaardige
C
ongekende

Slide 27 - Quizvraag

Die kwestie intrigeert mij.
[intrigeert]

A
brengt mij van mijn stuk
B
ik wil weten hoe het zit
C
verrast

Slide 28 - Quizvraag

Wij willen geen substituut.
[substituut]

A
bemiddeling
B
officiële verklaring
C
vervangingsmiddel

Slide 29 - Quizvraag

Ik heb het moeten leren incasseren.
[incasseren]

A
iets berekenen
B
iets creëren
C
iets verdragen

Slide 30 - Quizvraag

Je moet wel om permissie vragen.
[permissie]
A
uitstel
B
toestemming
C
advies

Slide 31 - Quizvraag

Iets wat nagedaan of nagemaakt is met de bedoeling te spotten.
A
cliché
B
parodie
C
reproductie

Slide 32 - Quizvraag

Een toevallige gebeurtenis.
A
calculatie
B
privilege
C
incident

Slide 33 - Quizvraag

De hoogmoed komt voor de val.
[hoogmoed]
A
ongepaste trots
B
ongepast verlangen
C
ongepaste belangstelling

Slide 34 - Quizvraag

Je flexibel opstellen.
[flexibel]
A
actief
B
meegaand
C
terughoudend

Slide 35 - Quizvraag

De situatie was nogal chaotisch.
[chaotisch]
A
storend
B
paniekerig
C
wanordelijk

Slide 36 - Quizvraag

Aan de slag: keuze A
1  Kies tien woorden uit je woordenlijst.
2 Kies vervolgens uit een van deze activiteiten:

  • Maak in (bijv.) Kahoot een quiz waarin je meerkeuzevragen stelt over de betekenis van jullie
      tien woorden. (Bijv.: Wat betekent 'intrigerend'? A) Spannend, B) Verwarrend, C) Interessant.

  • Schrijf een verhaal waarin tien moeilijke woorden uit jouw lijst voorkomen. Het verhaal moet logisch en creatief zijn. Je vraagt aan een klasgenoot of hij/zij jouw moeilijke woorden in het verhaal kan herkennen en benoemen. Weet hij/zij ook de betekenis/

Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag: keuze B
Ga in NU Nederlands aan de slag met de opdrachten van:
  • paragraaf 1.2
  • paragraaf 1.3

Slide 38 - Tekstslide

Hoe kun je je woordenschat uitbreiden?

  • Lees regelmatig: Boeken, artikelen en zelfs ondertitels zijn een goede bron van nieuwe woorden.
  • Luister en praat veel: Oefen door gesprekken te voeren en nieuwe woorden te proberen.
  • Oefen met schrijven: Maak verslagen, samenvattingen of schrijf over je dag.
  • Leer actief: Zoek woorden op die je niet kent en probeer ze te gebruiken.

Slide 39 - Tekstslide

Deze week
Denk je aan het inleveren van de woordenschatopdracht?

Slide 40 - Tekstslide