Pannenkoeken bakken

Voorbereiden op kookles
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 23 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiden op kookles

Slide 1 - Tekstslide

In een recept staat ....




1. Welke MATERIALEN je nodig hebt
2. Welke INGREDIENTEN je nodig hebt
3. De BEREIDINGSWIJZE (hoe je aan de slag gaat)

Slide 2 - Tekstslide

Materialen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Dit is een 

Slide 5 - Tekstslide

Je draait de pannenkoek om met een spatel

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Welke materialen heb je nodig om pannenkoeken te bakken

Slide 10 - Open vraag

Ingrediënten

Slide 11 - Tekstslide

Ingrediënten pannenkoek
bloem
melk
vanillesuiker
ei
zout
boter

Slide 12 - Sleepvraag

Welke ingrediënten heb je nodig om pannenkoeken te bakken?

Slide 13 - Open vraag

Bereidingswijze uitdelen
laten uitrekenen hoeveel we nodig hebben voor de hele klas

Slide 14 - Tekstslide

Lezen
Lees de tekst.
Ken je een woord niet? Schrijf dit woord op !
Zoek niet de hele zin op!
Probeer zelf te lezen, niet met Google Translate.
Schrijf nieuwe woorden op! 

Slide 15 - Tekstslide

Lees de tekst over pannenkoeken bakken

Paul en Paula staan in de keuken. Paul gaat pannenkoeken bakken voor het avondeten. 'Wil jij de koekenpan pakken?' vraagt hij. Paula pakt de koekenpan uit de kast. 'Ik vind koekenpan een gek woord', zegt ze. 'Pannenkoek, koekenpan, het is bijna hetzelfde!'
Paul lacht. 'Kijk', zegt hij, 'ik bak de pannenkoek in de koekenpan!'  

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf 2 ingrediënten voor pannenkoeken

Slide 17 - Open vraag

Om te roeren gebruik je een.........?
A
koekenpan
B
een mes
C
een spatel
D
een garde

Slide 18 - Quizvraag

Lees de tekst
Een kwartier later zitten Paul en Paula aan tafel. De pannenkoeken smaken heerlijk. 
Paul eet drie pannenkoeken met jam en twee met kaas. Paula eet twee pannenkoeken met appel. ' 
Paul wil nog een pannenkoek pakken, maar alles is op. 'Jammer,' zegt hij. Paula lacht. 'Jij hebt nooit genoeg,' zegt ze. 

Slide 19 - Tekstslide

Paula zegt: jij hebt nooit genoeg.
Van wat heeft Paul nooit genoeg?
A
pannenkoeken
B
koekjes
C
feestjes
D
eten

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel pannenkoeken eet Paul?
Schrijf het goede antwoord in cijfers

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Voor 8 personen

400 gram bloem

1 liter melk

4 eieren
Voor 16 personen?

gram bloem

liter melk

eieren

Slide 24 - Tekstslide

Hoeveel eieren hebben wij nodig voor 16 personen?

Slide 25 - Woordweb

Hoeveel bloem hebben we nodig voor 16 personen?

Slide 26 - Woordweb

Hoeveel melk hebben we nodig voor 16 personen?

Slide 27 - Woordweb

0,99 cent

Slide 28 - Tekstslide

0,69 cent

Slide 29 - Tekstslide

€3,99

Slide 30 - Tekstslide

€1,09

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Schenkstroop
€ 1,89

Slide 33 - Tekstslide

Nodig:

1 doos van 10 eieren (1 doos is €3,99)
2 zakken bloem (1 zak bloem is 
€0,69)
4 liter houdbare melk 
(1 literpak is € 1,09)
Wat moet ik betalen aan de kassa??



Slide 34 - Tekstslide

Waarom vindt Paula koekenpan een gek woord?
A
Ze weet niet wat het is
B
Het lijkt op pannenkoek
C
Het is een raar woord

Slide 35 - Quizvraag

Wat gebruikt Paul om de pannenkoeken te bakken?
A
B
C
D

Slide 36 - Quizvraag


Wat is dit? 

Slide 37 - Open vraag

Lees de tekst
Paul maakt het beslag voor de pannenkoeken. De ingrediënten zijn:
  • 2 eieren
  • 200 gram bloem
  • zout
  • boter om in te bakken
  • een halve liter melk 
Hij roert het beslag glad met een garde. 

Slide 38 - Tekstslide

Ingrediënten pannenkoek
bloem
melk
vanillesuiker
ei
zout
boter

Slide 39 - Sleepvraag

Bloem, eieren, melk, zout en suiker zijn...........om een pannenkoek te bakken
A
de ingrediënten
B
de materialen
C
de werkwijze

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Keukenregels 
  • Handenwassen als je in de keuken komt
  • Schort aantrekken.  Wordt uitgedeeld door mevrouw Eline
  • Werkgebied schoonmaken (nat doekje met wat afwassop)
  • Voorzichtig met het materiaal
  • Voorzichtig met vuur
  • Aan het einde alle jouw spullen afwassen en drogen
  • Op goede plek terugzetten (zie voorbeeld hoe)
  • Schort af en handen wassen 

Slide 42 - Tekstslide

Regels in de keuken
Je werkt in tweetallen
Je blijft bij je eigen fornuis
Mevrouw zet het fornuis aan 
Je mag niet rondlopen
Heb je een vraag?? Steek je hand op 
Ben je klaar met bakken -> ruim op en was af
Zet al het materiaal terug!

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Video

Slide 49 - Video

Slide 50 - Tekstslide