5.15 Betr.vnw

Betrekkelijk voornaamwoord
betr.vnw
2e
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Betrekkelijk voornaamwoord
betr.vnw
2e

Slide 1 - Tekstslide

De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn...
A
die, dat, zus, zo
B
zijn, haar, ons
C
die, dat, wie , wat
D
hij, zij, wij

Slide 2 - Quizvraag

Benoem het woord 'die'.
De olifant die daar loopt, is erg groot.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 3 - Quizvraag

Wie heeft die woordsoorten eigenlijk bedacht?
A
die = betrekkelijk voornaamwoord
B
die = aanwijzend voornaamwoord

Slide 4 - Quizvraag

Benoem het woord 'dat'.
Het spel dat ik gisteren speelde, heet FIFA.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
lidwoord
C
bijwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 5 - Quizvraag

De jongen, die geselecteerd is voor Twente, staat morgen in de basis.

Wat is in deze zin het betr.vnw?
A
de
B
die
C
voor
D
in

Slide 6 - Quizvraag

De leuke foto die ik heb gemaakt.

Wat is het betr.vnw?
A
de
B
die
C
heb
D
er is geen betr.vnw

Slide 7 - Quizvraag

Dat lieve meisje is van de trap gevallen.

Wat is het betr.vnw?
A
Dat
B
is
C
de
D
er is geen betr.vnw

Slide 8 - Quizvraag

Het schilderij.... je hebt opgehangen hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat

Slide 9 - Quizvraag

De gewonde hond...... ik vond, jankte heel zielig.
A
dat
B
die
C
wie
D
wat

Slide 10 - Quizvraag

Zelfstandig werken

Slide 11 - Tekstslide