Een grafische rekenmachine mag niet worden gebruikt
Slide 2 - Tekstslide
Hulpmiddelen voor leren
its learning
- Binas Tabbelen lijst
- extra powerpoints
- antwoorden voor vragen uit het boek
- oefentoets (dekt niet alles)
Biologie pagina
Bioplek
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Keuze
zelf aan het werk
(test op its learning of vragen maken uit het boek etc.)
of
Samenvattende les volgen
(exclusief kruisings schema's)
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Nature vs. Nurture
- Nature: aanleg/erfelijkheid
- Nurture: omgeving/opvoeding
- Wolfskind
- Mowgly
Slide 11 - Tekstslide
Onderzoek aan tweelingen
Slide 12 - Tekstslide
Belangrijke termen
Prokaryoten
Eukaryoten
eencellig
meercellig
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
schimmels
* komen meercellig en enkelcellig (de gisten) voor
* meercellige schimmels bestaan uit schimmeldraden
(hyfen)
* hebben een celkern en celwand, geen bladgroenkorrels
ook al lijken sommige schimmels groen
* zijn belangrijk bij het opruimen van de natuur, bij de
productie van voedsel en medicijnen
Slide 15 - Tekstslide
planten
* hebben een celwand van cellulose
* hebben onder andere bladgroenkorrels en zijn daarmee ook autotroof (maken hun eigen energie)
* eencellige planten noemen we algen
* algen vallen onder de wieren en samen met de mossen en varens vallen zij onder de sporenplanten
Slide 16 - Tekstslide
planten
De paardenstaarten en varens hebben ook nog eens transportvaten net zoals de zaadplanten.
Deze drie groepen worden dan ook wel tot de vaatplanten gerekend.
Deze groep kan ook veel groten worden dan de wieren en de mossen
Slide 17 - Tekstslide
Dieren
Ze hebben een celkern maar géén celwand of
bladgroenkorrels (ze zijn dus heterotroof).
Bijna alle dieren zijn diploïd (twee setjes chromosomen),
alleen de geslachtscellen komen voor in een haploïd stadium
Criteria voor indeling zijn een- of meercelligheid, symmetrie,
het soort skelet en natuurlijk resultaten op basis van
moleculair onderzoek.
Slide 18 - Tekstslide
geleedpotigen
* meest soortenrijke stam van het dierenrijk
* meer dan een miljoen soorten waarvan 3/4 insect
* skelet: uitwendig van chitine
* groei alleen mogelijk tijdens vervelling
* insecten kennen verschillende vormen en fasen tijdens hun leven
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Dit zijn analoge organen. Organen die niet zijn ontstaan uit dezelfde grondvorm, maar door aanpassingen aan het milieu wel een vergelijkbare functie hebben.
Slide 25 - Tekstslide
Homologe organen
Slide 26 - Tekstslide
Rudimentaire organen
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Zijn gibbons en orang-oetans meer of minder verwant aan elkaar dan gibbons en chimpansees? Leg uit
Slide 30 - Tekstslide
Soort
Soort:
individuen kunnen onderling voortplanten (op natuurlijke wijze) en zo vruchtbare nakomelingen krijgen.
Slide 31 - Tekstslide
Soort versus populatie
Populatie:
groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied.
Gebied is begrensd met natuurlijke grenzen. Bijv. rivier.
konijnen op Schiermonnikoog.
Slide 32 - Tekstslide
Genetic drift:
een grote verandering in allelfrequenties treedt op in een kleine populatie.
Bijv. door scheiding populatie door bosbrand.
Slide 33 - Tekstslide
Vereiste voor soortvorming: Reproductieve isolatie
-> genetische verschillen hopen op
- Allopatrisch (= in ander gebied)
'Eilandtheorie' (McArthur & Wilson)
- Sympatrisch (= in zelfde gebied)
4.7 Soortvorming
Slide 34 - Tekstslide
Eilandtheorie
Wiskundig model dat voorspelt hoeveel soorten er op een eiland kunnen leven.