1HV P3 week 6-1 les 1 H6 Grammatica woordsoorten

Goedemorgen & welkom :-)

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak een leesboek: Quotum of Kinderkaravaan
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen & welkom :-)

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak een leesboek: Quotum of Kinderkaravaan
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Tekstslide

Te behandelen grammatica Kern P3
Taalkundig ontleden
H5 Grammatica in talen 
H6 Zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord 
H7 Werkwoordsvormen 
H35 Voornaamwoorden (persoonlijk, betrekkelijk, bezittelijk, aanwijzend) 
H36 Bijwoord & voorzetsel 

Redekundig ontleden
H20 Persoonsvorm & onderwerp 
H21 Soorten werkwoorden en werkwoordelijk gezegde 
H22 Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp 
H37 Voorzetselvoorwerp & bijwoordelijke bepaling 

oefentoets & oefenbladen

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag


  • 10 min lezen
  • Grammatica H5

Slide 3 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert wat grammatica is en hoe talen qua grammatica kunnen verschillen. 

Slide 5 - Tekstslide

Taalkundig ontleden 
  • De woorden van een zin kan je indelen in woordsoorten. 

  • Het benoemen van die woorden heet taalkundig ontleden

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden WW
  • Eén van de woordsoorten is het werkwoord. 
  • In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord.
  • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. 
  • Kijken, lachen, fietsen, plassen

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord ZN
  • Dit is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel.
  • kat, huis, hond liefde, verdriet, cactus
  • Heeft meestal een enkelvoud en meervoud: kat/katten.
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, boekje.  

Slide 8 - Tekstslide

Lidwoord LW
  • De, het of een

  • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
  • de fiets, het huis, de hond, een dier

Slide 9 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord BN
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.

Slide 10 - Tekstslide

Welke woordsoorten herken je in de volgende zin?
'Het kind kwam op de rode fiets.'

Slide 11 - Woordweb

Welke woordsoorten herken je in de volgende zin?
'De zieke hond ging naar de dierenarts.'

Slide 12 - Woordweb

Welke woordsoorten herken je in de volgende zin?
'Op het dak zit een vreemde vogel.'

Slide 13 - Woordweb


Kies de juiste woordsoort.
Je moet ook nooit water drinken bij de iPad in de buurt.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Werkwoord (ww)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (BN)

Slide 14 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Ik fiets nog snel even naar de winkel.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 15 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 16 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
Gelukkig mag ik straks weer naar huis.  
A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 17 - Quizvraag

Noteer de/het zelfstandig naamwoord(en) (zn)
'Ons nieuwe huis is mooi en groot.'

Slide 18 - Open vraag

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden (bn)
'Ons nieuwe huis is mooi en groot.'

Slide 19 - Open vraag


Ik zoek de betekenis van het woord straks even op. 

A
Werkwoord (ww)
B
Zelfstandig naamwoord (zn)
C
Lidwoord (lw)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 20 - Quizvraag


Kies de juiste woordsoort.
De bakker heeft verschillende broden gebakken.
A
Zelfstandig naamwoord (zn)
B
Lidwoord (lw)
C
Werkwoord (ww)
D
Bijvoeglijk naamwoord (bn)

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel lidwoorden staan er in de zin?
'De jongens kochten allemaal één ijsje.'

Slide 22 - Open vraag

Hoeveel zelfstandige naamwoorden (zn) staan er in de onderstaande zin?
'In de herfst gaan wij altijd naar Griekenland.'

Slide 23 - Open vraag

Aan de slag

  • Ga aan de slag met het maken van de opdrachten. 
  • Je mag overleggen met je groepje, maar doe dit zachtjes. 

Ben je klaar?
Lees dan de theorie door van H5 blz. 22 en maak opdracht 1 t/m 4
of
je gaat lekker lezen in 'boek in de tas'. 
Huiswerk:
Maken H6 blz. 26 opdracht 1 t/m 8

Slide 24 - Tekstslide


Is de opdracht duidelijk?

Slide 25 - Tekstslide

Volgende les


Je leert wat grammatica is. 

Slide 26 - Tekstslide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald

Ik kan uitleggen wat zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden zijn. 

Slide 27 - Tekstslide

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 28 - Tekstslide

Fijne dag 
&
tot de volgende keer!

Slide 29 - Tekstslide