Herhaling H4H5

Welkom
Programma:
- Mededelingen
- Herhaling stof toetsweek (die niet doorgaat)
- Afsluiting H4/H5: oefenen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Programma:
- Mededelingen
- Herhaling stof toetsweek (die niet doorgaat)
- Afsluiting H4/H5: oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel

Aan het eind van deze les kun je de belangrijkste gebeurtenissen van hoofdstuk 4 en 5 benoemen en uitleggen.

Slide 2 - Tekstslide


Engeland
rond 1700



  • Machtig land met een enorm groot rijk dat zich over de hele wereld uitstrekte.
  • De bevolking van Engeland groeit, hierdoor is er meer kleding nodig.
  • Veel kleding wordt gemaakt van katoen, dat door slaven op plantages wordt geplukt, en wol.

Het Britse Rijk omstreeks 1700

Slide 3 - Tekstslide


Industriële Revolutie
1750-1900




  • Door de komst van de machines verandert de manier waarop mensen produceren: van handmatig naar machinaal
  • De verandering noemen we de Industriële Revolutie









Niet alleen de manier van produceren verandert enorm: ook de komst van stoomtreinen brengt grote veranderingen in het vervoer van mensen en goederen.

Slide 4 - Tekstslide


Stoommachine
rond 1764 




  • De eerste werkende stoommachine van de Industriële Revolutie was die van Thomas Newcomen rond 1705
  • Pas door de verbeteringen van James Watt kon de stoomachine pas echt worden ingezet




De Engelsman James Watt voerde een aantal belangrijke veranderingen door in Newcomen's stoommachine waardoor het gebruik en de inzet makkelijker werden.

Slide 5 - Tekstslide

van kleinschalige handmatige productie in de huisnijverheid...
... naar grootschalige machinale productie in fabrieken

Slide 6 - Tekstslide

Politiek-maatschappelijke stromingen
- Liberalisme
- Socialisme
- Confessionalisme
- Feminisme
- Nationalisme
- Imperialisme

Slide 7 - Tekstslide

Waarom was de uitvinding van de stoommachine zo belangrijk?
A
Stoomkracht is een gemakkelijk te verkrijgen energiebron.
B
Stoomkracht wordt voor veel verschillende machines gebruikt.
C
Stoomkracht veroorzaakt geen luchtvervuiling.
D
Stoommachines zijn niet duur om te maken.

Slide 8 - Quizvraag

Waarom was het vrouwenkiesrecht zo belangrijk voor Aletta Jacobs?


A
Aletta wilde zelf graag minister worden.
B
Aletta dacht dat vrouwen beter zijn in het kiezen van een nieuwe regering dan mannen.
C
Aletta vond dat vrouwen slimmer zijn dan mannen.
D
Aletta vond dat vrouwen dezelfde rechten als mannen moesten hebben

Slide 9 - Quizvraag

Wat was een gevolg van de industrialisatie in Nederland?
A
een afname van de stedelijke bevolking
B
een toename van het aantal fabrieksarbeiders
C
het verdwijnen van de landbouw
D
een toename van de huisnijverheid

Slide 10 - Quizvraag

Een omschrijving:

Het zijn organisaties die opkomen voor de belangen van de arbeiders.
In de 19e eeuw wilden werkgevers niet dat de arbeiders er lid van waren.

⇒Welk begrip hoort bij de omschrijving?
A
liberale partijen
B
bedrijven
C
vakbonden
D
scholen

Slide 11 - Quizvraag

Een tekenaar maakte deze spotprent naar aanleiding van het aannemen van de Leerplichtwet (1900).

In 1900 ging nog altijd 10% van de kinderen tussen de zes en twaalf jaar niet naar school.

⇒Wat was volgens de tekenaar een belangrijke reden voor het niet naar school gaan van deze groep?
Gebruik de bron
A
De kinderen van rijke ouders konden al lezen, rekenen en schrijven.
B
De kinderen wilden niet naar school omdat het thuis veel leuker was.
C
Er waren ouders die kinderen lieten werken omdat ze het loon nodig hadden.
D
Er waren te weinig scholen om alle kinderen les te geven.

Slide 12 - Quizvraag

Een bewering over werken in de fabriek in de 19e eeuw

"Het werken in de fabriek was zwaar en gevaarlijk. Toch maakte de regering niet direct wetten met strenge veiligheidsvoorschriften."

A
Deze bewering is juist
B
Deze bewering is onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Een bewering over werken in de fabriek in de 19e eeuw

"De werkomstandigheden in de fabriek waren ongezond. Toch lieten werkgevers vooral vrouwen en kinderen in de fabriek werken."
A
Deze bewering is juist
B
Deze bewering is onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Wanneer hadden arbeiders de grootste kans op succes tijdens een staking?

A
1. De arbeiders werkten goed met elkaar samen. 2. De fabrikanten werkten slecht met elkaar samen.
B
1. De arbeiders werkten goed met elkaar samen. 2. De fabrikanten werkten goed met elkaar samen.
C
1. De arbeiders werkten slecht met elkaar samen. 2. De fabrikanten werkten slecht met elkaar samen.
D
1. De arbeiders werkten slecht met elkaar samen. 2. De fabrikanten werkten goed met elkaar samen.

Slide 15 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding die stond in een socialistische krant (1903).

⇒Wat is het onderwerp van de tekening?


Gebruik de bron
A
de aanleg van spoorwegen in Nederland
B
een protest van boeren tegen moderne vervoermiddelen
C
een staking van spoorwegarbeiders
D
het ontslag van overbodig spoorwegpersoneel door werkgevers

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Waarom hadden veel ouders kritiek op deze wet?
Gebruik de bron
A
omdat arme gezinnen de inkomsten van werkende kinderen hard nodig hadden om in leven te blijven
B
omdat boeren hun kinderen onder de twaalf jaar niet meer op hun bedrijf mee mochten laten werken
C
omdat kinderen verplicht werden tot hun twaalfde jaar onderwijs te volgen
D
omdat ouders hun kinderen onder de twaalf jaar niet meer konden dwingen huishoudelijk werk te verrichten

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Waarom maakte de Nederlandse bijdrage in Londen en Parijs zo weinig indruk?
Gebruik de bron
A
Omdat de Britten en Fransen jaloers waren. De Nederlandse industrie maakte producten van grote kwaliteit.
B
Omdat Groot-Brittannië en Frankrijk industrieel al verder ontwikkeld waren. Deze ontwikkeling kwam in Nederland pas later op gang.
C
Omdat Nederland al lang geleden was begonnen met industrialiseren. De Nederlandse fabrieken waren daardoor niet modern maar verouderd.
D
Omdat Nederland een concurrent was van Groot-Brittannië en Frankrijk. De Nederlandse industrie produceerde tegen lage kosten.

Slide 20 - Quizvraag

Het loon van de arbeiders was laag.

⇒Staat in de volgende zin hiervan een oorzaak of gevolg?

De fabrikant wil zo veel mogelijk winst maken.
A
oorzaak
B
gevolg

Slide 21 - Quizvraag

Het loon van de arbeiders was laag.

Staat in de volgende zin hiervan een oorzaak of gevolg?

"Slecht en eentonig voedsel."
A
oorzaak
B
gevolg

Slide 22 - Quizvraag

Vakbonden konden de situatie van de arbeiders wél verbeteren.

Welke uitdrukking past het best bij de manier waarop vakbonden werken?
A
Drie tegen één is gemeen.
B
Ieder voor zich.
C
Samen staan we sterk.

Slide 23 - Quizvraag

Groepen arbeiders richtten ..(1).. op, om samen
sterker te staan. Deze organiseerden ..(2).. en ‘dwongen’ fabrikanten om hun arbeiders beter te behandelen.

Welke woorden moeten bij 1 en 2 staan?
A
1 = stakingen 2 = verkiezingen
B
1 = partijen 2 = demonstraties
C
1 = vakbonden 2 = stakingen
D
1 = bedrijven 2 = vergaderingen

Slide 24 - Quizvraag

Vul aan: Urbanisatie is ...
A
de groei van steden, doordat mensen van het platteland naar de stad verhuizen.
B
de groei van steden, waarna mensen vanuit de stad naar het platteland verhuizen.
C
de groei van steden, doordat mensen in de fabrieken willen werken.
D
de groei van het platteland, doordat mensen niet meer in de vieze arbeiderswijken willen wonen.

Slide 25 - Quizvraag

"Doordat de arbeiders dicht op elkaar woonden, was er nauwelijks criminaliteit. Arbeiders konden elkaar immers altijd helpen wanneer iemand werd aangevallen of bedreigd."
A
Deze bewering is juist
B
Deze bewering is onjuist

Slide 26 - Quizvraag

"Omdat in de stad soms besmettelijke ziektes voorkwamen, zoals tyfus, bleven arbeiders het
liefst aan de rand van de stad wonen. Daar waren ze beter beschermd."
A
Deze bewering is juist
B
Deze bewering is onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Door wie wordt de uitspraak gedaan?

"Ik kom op voor de belangen van de arbeiders."
A
liberaal
B
socialist
C
feminist
D
kapitalist

Slide 28 - Quizvraag

Door wie wordt de uitspraak gedaan?

"De overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie."
A
liberaal
B
socialist
C
feminist

Slide 29 - Quizvraag

Door wie wordt de uitspraak gedaan?

"Mannen en vrouwen moeten dezelfde rechten krijgen."
A
liberaal
B
socialist
C
feminist

Slide 30 - Quizvraag

Slide 31 - Tekstslide

Welk begrip past het best bij deze spotprent
A
kapitalisme
B
vakbond
C
abolitionisme
D
modern imperialisme

Slide 32 - Quizvraag

Confessionele partijen willen:
A
Samenwerken met de socialisten
B
De rijkdom eerlijk willen verdelen
C
Dat het geloof geen invloed heeft op de politiek
D
Emancipatie van katholieken en protestanten

Slide 33 - Quizvraag

Politieke partijen die in hun programma uitgaan van het geloof.
A
Feministen
B
Socialisten
C
Confessionelen
D
Liberalen

Slide 34 - Quizvraag

Confessionele partijen willen:
A
Samenwerken met de socialisten
B
De rijkdom eerlijk willen verdelen
C
Dat het geloof geen invloed heeft op de politiek
D
Emancipatie van katholieken en protestanten

Slide 35 - Quizvraag

Politieke stroming die opkomt voor vrijheid van burgers door zo weinig mogelijk regels te maken
A
socialisten
B
communisten
C
confessionelen
D
liberalen

Slide 36 - Quizvraag

Wat is een voordeel van het modern imperialisme voor de bewoners in een kolonie?

Slide 37 - Open vraag

Wat is een nadeel voor de bewoners in een kolonie van modern imperialisme?

Slide 38 - Open vraag

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdrachten afsluitende paragrafen
Werkboek pagina:  H4 68 & 69
Tekstboek pagina:  Alle betreffende paragrafen
Opdracht:  1 t/m 10
Hoe? In stilte!
Hoe lang? Rest van de les.
Hulp? Je mag de docent vragen stellen.
Klaar? Leren voor de RTTI

Slide 39 - Tekstslide

Leerdoel

Aan het eind van deze les kun je de belangrijkste gebeurtenissen van hoofdstuk 4 en 5 benoemen en uitleggen.

Slide 40 - Tekstslide