H4 lijdend voorwerp

Programma

  • Terugblik week
  • Uitleg nieuwe theorie 
  • Vooruitblik volgende les
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma

  • Terugblik week
  • Uitleg nieuwe theorie 
  • Vooruitblik volgende les

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik les
Wat hebben we de vorige les behandeld? 

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
Doel
  • Aan het einde van de les heeft iedereen geoefend met het vinden van het lijdend voorwerp in een zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Zinnen ontleden
Wat is betekent ontleden? 
Welke zinsdelen kennen we? 

Slide 4 - Tekstslide

Lijdend voorwerp (lv)
  • Komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat overkomt of meemaakt. 
  • Hoe vind je het lijdend voorwerp?
  1. Vind eerst de pv t/m ww.gezegde
  2. Stel dan de vraag: 
Wat (soms wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

DUS?
Wat is nu het lijdend voorwerp? 
Hoe kan ik het lijdend voorwerp vinden?

Slide 7 - Tekstslide

Aan het werk 
Taalverzorging grammatica hoofdstuk 4 (blz. 106)
  • Groep 1: Startopdracht, opdracht 1 t/m 5
  • Groep 2: Startopdracht, opdracht 1 t/m 5
Klaar? Nakijken en fouten verbeteren.

Klaar met nakijken? Blader door naar blz. 224 en maak opdracht 1 t/m 12.
timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Kan jij het lijdend voorwerp
in die zin vinden?

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 10 - Quizvraag

Vandaag hebben we pizza gegeten.
we =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quizvraag

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quizvraag

Wat zoek je na het onderwerp?
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Lijdend voorwerp
C
Meewerkend voorwerp
D
Bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Quizvraag

Ik vond ze heel bizar
ze =
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
persoonsvorm
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: De baby krijgt een luier.
A
een luier
B
krijgt
C
de baby
D
Er staat geen lijdend voorwerp in deze zin.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: Jasper speelt gitaar.
A
Jasper
B
gitaar
C
speelt
D
Er staat geen lijdend voorwerp in de zin.

Slide 16 - Quizvraag