herhaling klas 4 thema 2 de Winkel
1 / 25
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
De techniek die bij dit boeket
gebruikt is noem je:
gebruikt is noem je:
A
Biedermeier
B
Korenschoof
C
paralelschikking
D
Vegetatieve schikking
Slide 2 - Quizvraag
Het punt waar je een handgeschikt boeket vastbind noem je:
A
het middelpunt
B
het bindpunt
C
het knooppunt
D
het schikpunt
Slide 3 - Quizvraag
Bij een bloemenveiling:
A
worden bloemen alleen gekweekt
B
worden bloemen gekweekt en verkocht
C
worden bloemen uit de hele wereld verzameld
D
worden bloemen van kwekers over de hele wereld verhandeld.
Slide 4 - Quizvraag
WAT KLOPT NIET?
Bij een bloemenveiling:
Bij een bloemenveiling:
A
wordt er op de klok verkocht
B
mag iedereen bloemen kopen
C
kan er op bloemen geboden worden
D
worden bloemen gekoeld
Slide 5 - Quizvraag
Het bloemwerk op het plaatje
is een:
is een:
A
Biedermeier
B
Korenschoof
C
paralelschikking
D
Vegetatieve schikking
Slide 6 - Quizvraag
Dit is géén kenmerk van een biedermeier:
A
het heeft een bindpunt
B
de stelen zijn schuin afgesneden
C
het is rond
D
de stelen zijn naar het midden gestoken
Slide 7 - Quizvraag
Een biedermeier bloemstuk vind je vooral: ...
A
Op een tafel
B
Op een hoge kast
C
Op een grafsteen
D
In een grote hal
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Met winkelformule wordt bedoeld
A
De winkelinrichting
B
De kleuren van de winkel,
C
Het soort winkel
D
De totale uitstraling van de winkel.
Slide 10 - Quizvraag
Dit zijn géén onderdelen van de winkelformule:
A
Plaats en Prijs
B
Product en Promotie
C
Presentatie en Personeel
D
Perfectie en Performance
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de kostprijs?
A
de totale kosten die je maakt voor een product
B
de totale omzet die je verdient
C
de bedrijfskosten
D
wat je overhoudt aan nettowinst
Slide 12 - Quizvraag
Vaste kosten zijn?
A
Kosten die gelijk blijven onafhankelijk van de productie
B
Kosten die minder worden bij productie die afneemt.
C
Kosten die toenemen bij toenemende productie
D
Geen van deze antwoorden zijn juist.
Slide 13 - Quizvraag
Personeelskosten zijn ALTIJD vaste kosten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Een voorbeeld van vaste kosten is:
A
grondstoffen
B
salaris van een uitzendkracht
C
premie verzekering
D
verzendkosten producten
Slide 15 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van vaste kosten
A
huur
B
materiaalkosten
C
salarissen
Slide 16 - Quizvraag
Vaste kosten
Variabele kosten
Huur
Oproepkrachten
Hypotheek
Inkopen van grondstoffen
Gas
Slide 17 - Sleepvraag
Wat is BTW?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
botanische tuin wormen
D
berekening ter waardering
Slide 18 - Quizvraag
Aan wie "geeft" de winkelier de BTW?
Slide 19 - Open vraag
9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%
Slide 20 - Quizvraag
9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%
Slide 21 - Quizvraag
9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%
Slide 22 - Quizvraag
9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%
Slide 23 - Quizvraag
9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%
Slide 24 - Quizvraag
Soms staat er bij een prijs "exclusief BTW".
Zit er nu wel BTW of geen BTW in die prijs?
Zit er nu wel BTW of geen BTW in die prijs?
A
wel BTW
B
geen BTW
