16a
werkwoordsvorm werkwoordstijd infinitief Vertaling
1 mon oncle parlait imparfait parler mijn oom praatte
2 je reste présent rester ik blijf
3 ils choisissent présent choisir zij kiezen
4 nous avons fait passé composé faire wij hebben gemaakt
5 ma famille d’accueil a répondu passé composé répondre mijn gastgezin heeft geantwoord
6 tu apprenais imparfait apprendre jij leerde
7 vous attendez présent attendre jullie wachten op, u wacht op
je suis allé passé composé aller ik ben gegaan
16B - En étapes
1 a chercherons wij zullen zoeken/ b gagnerai ik zal verdienen/ c comprendront de buitenl. zullen begrijpen
2 a joueras / b oublierez / c prendra
3 a tu feras – jij zult doen, faire / b Nous serons – wij zullen zijn, être / c vous aurez – jullie zullen hebben, avoir
d les enfants iront – de kinderen zullen gaan, aller
4 a vous réussirez – jullie zullen slagen / b J’aurai – Ik zal hebben / c nous irons – wij zullen gaan
d elle chantera – zij zal zingen / e Elles mettront – Zij zullen zetten (opschrijven/noteren)