Test #2 Erfelijkheid

Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf.
Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide
1 / 16
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Larven van lieveheersbeestjes zien er anders uit dan lieveheersbeestjes zelf.
Na de gedaanteverwisseling, is dan het fenotype of het genotype veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Alleen het genotype
C
Zowel genotype als fenotype
D
Geen van beide

Slide 1 - Quizvraag

Leeuwenbekjes hebben twee genen voor de kleur. Rood (Ar) en wit (Aw).
Genotype ArAr zorgt voor rode kleur.
Er is sprake van even sterke genen.

Welke combinatie kan zorgen voor roze kleur (intermediair fenotype)?
A
ArAr
B
ArAw
C
AwAw

Slide 2 - Quizvraag

Het geslacht van mensen wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
Die noemen we X en Y.
Bij welke combinatie ontstaat een jongen?
A
XX
B
XY
C
YY

Slide 3 - Quizvraag

Labradors hebben zwarte (A) en gele (a) haarkleur.
We kruisen een homozygoot dominant mannetje met een heterozygoot vrouwtje.
Hoe groot is de kans op zwarte haren in de F1?
A
100%
B
75%
C
50%
D
25%

Slide 4 - Quizvraag

Het gen voor de ziekte van Huntington is recessief. Kan iemand het gen van Huntington bij zich dragen en de ziekte niet hebben?
A
Ja
B
Nee
C
Dat is niet uit de gegevens af te leiden

Slide 5 - Quizvraag

Hiernaast is een celdeling weergegeven. Ontstaan hier geslachtscellen of lichaamscellen?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 6 - Quizvraag

Bij parkieten is het gen voor groene veren recessief. Een heterozygoot rode parkiet wordt gekruist met een groene parkiet. Hoe groot is de kans dat er een groene parkiet uit het ei komt?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 7 - Quizvraag

Zijn de ouders in het voorbeeld heterozygoot of homozygoot?
A
Heterozygoot
B
Homozygoot

Slide 8 - Quizvraag

aa noemen we
A
Homozygoot
B
Homozygoot recessief
C
Homozygoot dominant
D
Heterozygoot

Slide 9 - Quizvraag

mitose hoort bij
A
geslachtelijke voortplanting
B
ongeslachtelijke voortplanting

Slide 10 - Quizvraag

Bij konijnen is de vachtkleur zwart dominant over wit. Een homozygoot zwart konijn wordt enkele malen gekruist met een wit konijn.
Wat is het genotype van de konijntjes uit de F1?
A
Aa
B
AA
C
aa

Slide 11 - Quizvraag

Bij cavia's is korte haren dominant over lange haren.
Twee heterozygote cavia's paren met elkaar en krijgen jongen.
Welke verhouding in fenotypes verwacht je bij de nakomelingen?
A
100% lange haren
B
100% korte haren
C
25% lange haren / 75% korte haren
D
25% korte haren / 75% lange haren

Slide 12 - Quizvraag

Krullend haar (A) is dominant boven sluik haar (a). Wat is de fenotypeverhouding in de F1-fase, bij de kruising: AA X Aa?
A
75% krullend haar en 25% sluik haar
B
50% krullend haar en 50% sluikhaar
C
25% krullend haar en 75% sluik haar
D
100% krullend haar en 0% sluik haar

Slide 13 - Quizvraag

Het kunnen rollen van je tong is afhankelijk van de aanwezigheid van een dominant gen. Een zwangere moeder, die haar tong niet kan rollen, krijgt een kind met een vader die dit wel kan. Deze vader is heterozygoot voor deze eigenschap.
Hoe groot is de kans dat hun kind later kan tongrollen?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 14 - Quizvraag

Of een koe roodbont is of zwartbont wordt bepaald door erfelijke factoren. Een koe en een stier, beide zwartbond en heterozygoot, krijgen twee nakomelingen. De nakomelingen krijgen samen een nakomeling die roodbont is. In de afbeelding zijn drie stambomen getekend. Welke stamboom kan de genotypen juist weergegeven?
A
Stamboom 1
B
Stamboom 2
C
Stamboom 3

Slide 15 - Quizvraag

In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 16 - Quizvraag