Verbanden niveau A (2)

Verplichte instructie begrijpende lezen
  • Je zorgt dat je weet wat het doel is waaraan we werken. 
  • Je iPad in je vak
  • Je pakt een tekst + opdrachtenblad
  • Je pakt een potlood.
  • Schrijf met potlood je naam het blad.
  • Je gaat klaar zitten voor de instructie.

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
LezenBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Verplichte instructie begrijpende lezen
  • Je zorgt dat je weet wat het doel is waaraan we werken. 
  • Je iPad in je vak
  • Je pakt een tekst + opdrachtenblad
  • Je pakt een potlood.
  • Schrijf met potlood je naam het blad.
  • Je gaat klaar zitten voor de instructie.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het doel van de les?

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les
  • Ik weet wat verwijswoorden zijn en kan het woord, het groepje woorden of de zin waarnaar het verwijst vinden in de tekst.
  • Ik kan signaalwoorden in een tekst herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg
In veel zinnen in de tekst staan verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een ander woord of groepje woorden in de tekst. Of zelfs naar een hele zin. 

Voorbeelden van verwijswoorden zijn: het, hij, hem, hier, daar, die, dat, ze, haar, hun, er, deze, daarin, eronder.

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg
Weet je het nog?
In een tekst staan veel zinnen. Dat zijn niet zomaar losse zinnen. De zinnen hebben iets met elkaar te maken. Er zijn verbanden tussen de zinnen. 
Aan signaalwoorden kun je zien dat er een verband is.
Als je weet welk verband er tussen zinnen is, begrijp je de tekst beter. 

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg
In eerdere lessen heb je al geoefend met een paar verbanden opsomming, oorzaak/reden, tegenstelling en voorbeeld.

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg

Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag
  • We gaan samen de tekst lezen. 
  • Kom je nog woorden tegen die je niet goed kent? Onderstreep het dan.

  • Zie je een verwijswoord, omcirkel het dan. 

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag
  • Opdrachten maken

Slide 9 - Tekstslide

Nog een aantal vragen over de tekst

Slide 10 - Tekstslide

Vanaf 1 juli 2019 wordt het wettelijk verboden om je mobieltje te gebruiken op de fiets.
Op welke dag valt 1 juli?

Slide 11 - Open vraag

In regel 9 staat: Als je je telefoon gebruikt, ben je afgeleid.
Wat betekent het als je afgeleid bent?
A
dan ben je heel blij en tevreden met de dingen die je doet
B
dan ben je heel druk bezig en merk je niets van de mensen om je heen
C
dan ben je met je gedachten bij iets anders dan eigenlijk moet

Slide 12 - Quizvraag

In regel 19 staat: Daarom heeft de minister van Verkeer de regels veranderd. Waarom
heeft ze de regels veranderd?

Slide 13 - Open vraag

In regel 30 staat: Dan ben je niet in overtreding. Wat betekent in overtreding zijn?
A
iets doen wat iemand anders niet durft
B
iets doen wat volgens de wet niet mag
C
iets doen wat geheim moet blijven

Slide 14 - Quizvraag

Lees het stukje Wat mag wel? nog eens. Daar staat dat handsfree bellen wel mag.
Maar toch kun je ook als je handsfree belt een bekeuring krijgen. Leg uit hoe dat zit.

Slide 15 - Open vraag

Als je je mobiel vasthoudt of gebruikt op de fiets krijg je een boete.
Vind je dat goede straf?
Vertel er ook bij waarom je dat vindt.

Slide 16 - Open vraag

Bedankt voor je inzet in de les.
Als de bel gaat: 
  • Schuif je stoel aan
  • Ruim je spullen op en neem ze mee
  • Verlaat het lokaal rustig

Slide 17 - Tekstslide