VWO2 Chapitre 1 AB

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Vertel over jezelf

In het Frans iets zeggen over jezelf.
Eerst in groepjes, later rondje klas.

Probeer te bedenken:

- Vertel hoe je heet,
- Vertel hoe oud je bent,
- Waar je woont.

Vorige keer

Wat verwacht je?

Frans is vast iedereen zijn lievelingsvak.. en natuurlijk heel makkelijk!

Nou, niet altijd helaas. Dus wat verwacht je en is nodig van mevr?

Gebruik een post-it!

Wat heb je nodig?

Voor Frans
gebruik je?

• Een werkboek of online
   opdrachten maken,
  
• Een schrift voor
   aantekeningen en planning,
  
• Online oefenen met wrts of
   iets anders?
  

Chapitre 1: un bel été!

À faire:
Mots sur le thème: vacances
Phrases-clés
Introduction: blz. 21

Je kunt een gesprek over vakantie begrijpen.

Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.

 Voca op blz. 50

F: Donne 3 mots sur le thème "vacances".

N: Noteer 3 woorden die te maken hebben
met het thema "vakantie" (in het Frans).

la rue

la plage

le cinéma

la boulangerie

PHRASES-CLÉS

A. Comment vas-tu?

     ..................

B. Tu as passé de bonnes vacances?
     ..................

C. Tu as été où?
     ..................

PHRASES-CLÉS

A. Comment vas-tu?

     Ça va bien! / Pas mal.

B. Tu as passé de bonnes vacances?
     Oui, c'était super!

C. Tu as été où?
    J'ai été en Italie en voiture.

Chapitre 1: un bel été!

✓ Mots sur le thème: vacances 
✓ Phrases-clés

Introduction: blz. 21

Je kunt een gesprek over vakantie begrijpen.

Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.

Devoirs

Je krijgt je planner, klassikaal bekijken.

Écouter gaan we overslaan!

Introduction: blz. 21

Je kunt een gesprek over vakantie begrijpen.

Je kent woorden die te maken hebben met vakantie.

Voca op blz. 50

 À faire

• Iedereen opdrachten af?
• Phrases-clés
  
• Animaux sauvages
• Werkboek opdr.

     Vragen hierover?

PHRASES-CLÉS

A. Comment vas-tu?

     ..................

B. Tu as passé de bonnes vacances?
     ..................

C. Tu as été où?
     ..................

Blz. 50

PHRASES-CLÉS

A. Comment vas-tu?

     Ça va bien! / Pas mal.

B. Tu as passé de bonnes vacances?
     Oui, c'était super!

C. Tu as été où?
    J'ai été en Italie en voiture.

Les animaux

Les animaux sauvages

Aan het eind van de les ken ik wilde dierennamen in het Frans.
Ik weet wat te vertellen over Madagaskar en over mijn eigen vakantie.

un oiseau

un chat

un chien

un éléphant

un poisson

une tortue

Les animaux sauvages

       Le lion

                                    Le tigre

Le léopard

Le guépard

Le serpent

    Le crocodile

                La hyène

Quel animal a le plus de dents?

1. Le lion
2. Le serpent
3. Le crocodile

En Afrique:
Quel animal peut tuer un crocodile?

1. Le lion
2. Le serpent

Quel animal court le plus vite?

1. Le lion
2. Le guépard
3. Le tigre

Hoeveel dieren heb je onthouden?
Noteer hier de Franse namen van de dieren die vlees eten.

Devoirs

Bekijk je planner.

Questions sur Madagascar, blz. 26

Huiswerk voor maandag:
Leren VOCABULAIRE A!

Voca vanaf blz. 50