doelen hoofdstuk 3: In het café
1. Ik kan iets bestellen en iets afrekenen.
2.Ik kan iemand bedanken.
3. Ik ken de rangtelwoorden.
4. Ik kan (de juiste) lidwoorden (articles) gebruiken.
5. Ik kan verkleinwoorden (diminutives) gebruiken.
6. Ik ken de structuur van een hoofdzin (main sentence)
7. Uitspraak (pronunciation): woordaccent en /o/ -/oo/