Toets H4: het weer

Voor de luchtdruk bestaan verschillende eenheden.
8 mbar is:
A
0,8 Pa
B
8 Pa
C
80 Pa
D
800 Pa
1 / 13
volgende
Slide 1: Quizvraag
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Voor de luchtdruk bestaan verschillende eenheden.
8 mbar is:
A
0,8 Pa
B
8 Pa
C
80 Pa
D
800 Pa

Slide 1 - Quizvraag

Je kunt de luchtdruk meten.
Welk meetinstrument gebruik je daarvoor?
A
barometer
B
manometer
C
thermometer
D
thermograaf

Slide 2 - Quizvraag

Je leest de temperatuur af door naar het vloeistofniveau in de stijgbuis van de thermometer te kijken.
Wat gebeurt er als de temperatuur daalt?
A
Dan krimpt de vloeistof in de thermometer en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
B
Dan krimpt de vloeistof in de thermometer en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
C
Dan zet de vloeistof in de thermometer uit en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
D
Dan zet de vloeistof in de thermometer uit en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.

Slide 3 - Quizvraag

Een vloeistofthermometer heeft een reservoir en een stijgbuis.
De vloeistof in een thermometer stijgt meer als:
A
het reservoir groter en de stijgbuis wijder is.
B
het reservoir groter en de stijgbuis nauwer is.
C
het reservoir kleiner en de stijgbuis wijder is.
D
het reservoir kleiner en de stijgbuis nauwer is.

Slide 4 - Quizvraag

In sommige nachten kan rijp ontstaan.
Welke combinatie van factoren is daarvoor nodig?
A
De lucht komt in contact met een koud oppervlak. De temperatuur ligt boven het vriespunt
B
De lucht komt in contact met een warm oppervlak. De temperatuur ligt boven het vriespunt
C
De lucht komt in contact met een koud oppervlak. De temperatuur ligt onder het vriespunt
D
De lucht komt in contact met een warm oppervlak. De temperatuur ligt onder het vriespunt

Slide 5 - Quizvraag

Lucht kan waterdamp en waterdruppeltjes bevatten.
Wat gebeurt er als de temperatuur onder het dauwpunt van de lucht komt?
A
Waterdamp gaat dan condenseren.
B
Waterdamp gaat dan rijpen.
C
Waterdruppeltjes gaan dan bevriezen.
D
Waterdruppeltjes gaan dan verdampen.

Slide 6 - Quizvraag

Welke bewering is waar?
Een elektrisch geladen voorwerp:
A
trekt geen ongeladen voorwerpen aan.
B
stoot gelijk geladen voorwerpen af.
C
raakt zijn lading nooit kwijt.
D
ontlaadt het snelst in droge lucht.

Slide 7 - Quizvraag

Wanneer ontstaan onweersbuien?
A
Als bellen met warme droge lucht snel dalen.
B
Als bellen met warme droge lucht snel stijgen.
C
Als bellen met warme vochtige lucht snel dalen.
D
Als bellen met warme vochtige lucht snel stijgen.

Slide 8 - Quizvraag

Welke bewering over infraroodstraling is waar?
A
De atmosfeer absorbeert infraroodstraling van de zon.
B
Infraroodstraling wordt ook wel warmtestraling genoemd.
C
Warme voorwerpen stralen minder infrarood uit dan koude voorwerpen.
D
Zonnecellen zetten infraroodstraling om in elektriciteit.

Slide 9 - Quizvraag

In welke regel staan drie broeikasgassen?
A
koolstofdioxide, methaan, stikstof
B
koolstofdioxide, methaan, waterdamp
C
methaan, waterdamp, zuurstof
D
stikstof, waterdamp, zuurstof

Slide 10 - Quizvraag

Ammoniak heeft een smeltpunt van 195 K en een kookpunt van 240K
Wat is de fase van ammoniak bij kamertemperratuur?
A
vast
B
vloeibaar
C
gas
D
plasma

Slide 11 - Quizvraag

In het vliegtuig is op 10 km hoogte de luchtdruk te laag voor mensen om goed te kunnen ademen. De drukcabine van een vliegtuig wordt op een luchtdruk van 850 mbar gebracht.

Slide 12 - Open vraag

De drukcabine van een vliegtuig wordt op een luchtdruk van 850 mbar gebracht. Op een hoogte van 10 km is de onderdruk ongeveer 35% van de luchtdruk op zeeniveau (1010 mbar).
Bereken de overdruk in de cabine op deze hoogte.

Slide 13 - Open vraag