SCHRIJVEN 5 (2F) / verslag

SCHRIJVEN 5

Verslag
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBO

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

SCHRIJVEN 5

Verslag

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



De uitleg in deze Lessonup hoort bij:

SCHRIJVEN
2.4 verslagen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Controle voor jezelf:

  • Je leert hoe je een verslag indeelt;
  • Je leert hoe je een schrijfschema maakt voor een verslag.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De vis
Kop
Romp
Staart
De indeling van het verslag.

Slide 4 - Tekstslide

De vis: de titel in de bovenste vin. Verdeling in kop, lijf en staart.
Wat schrijf je in de inleiding van een verslag?
A
De inhoud van het verslag
B
De titel
C
Waar het verslag over gaat

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het beste antwoord?
Wat schrijf je in de kern van een verslag (middenstuk)?
A
De inhoud van je verslag
B
Een herhaling van de inleiding
C
Wat de lezer kan verwachten

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat schrijf je in het slot van een verslag?
A
Nieuwe informatie
B
Korte samenvatting
C
Vertellen wat de lezer kan verwachten

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Titel
Inleiding
Kern
Slot
Bijvoorbeeld 'Mijn stageverslag'
Introductie van het onderwerp
Een samenvatting of een conclusie.
Je vertelt verschillende dingen over het onderwerp

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk verband hoort bij het signaalwoord?
Oorzaak-gevolg
Tijd
Opsomming
Conclusie
Hierdoor
Voordat
Ook
Dus

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voordat je begint met schrijven, denk je na over de inhoud van je verslag. Je kunt hiervoor gebruikmaken van de 5 W-vragen en 1 H-vraag: 

wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe? 

Hierna worden deze vragen verder uitgewerkt.
5W+1H
Vraag

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wie
Wat
Waar
Wanneer
Waarom
Hoe (waardoor)





Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor je verslag maak je een schrijfschema. In een schrijfschema schrijf je kort op wat je per deelonderwerp wilt gaan schrijven: je schrijft de informatie in kernwoorden op. Gebruik de antwoorden op bovenstaande vragen om het schrijfschema in te vullen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schrijfschema

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je je verslag hebt voorbereid, kun je het uitwerken. Dit doe je als volgt.
–Vraag je af wat het doel is van het verslag en voor wie je schrijft.
–Maak een schrijfschema.
–Vul het schrijfschema in.
–Werk het schema uit tot een verslag.
–Bedenk een titel.
–Voeg eventueel foto's of tekeningen toe.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Controle voor jezelf:

  • Je weet nu hoe je een verslag indeelt;
  • Je weet nu hoe je een schrijfschema maakt voor een verslag.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

NU Nederlands 3e editie:

De opdrachten:

  • Als je alles hebt begrepen ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands:

SCHRIJVEN / paragraaf 2.4
Opdracht 1 t/m 5





Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies