SE 1 Mondeling 4 literaire werken (dit mogen de boeken uit je boekopdracht zijn)
Toets 2: Examenvaardigheden (leesvaardigheid)
Het PO is afgerond als je alle boekopdrachten hebt ingeleverd (het cijfer hiervoor is het gemiddelde van de boekopdrachten uit V4 en V5.) Mis je nog een boekopdracht meld mij dat dan!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Toetsing periode 4
SE 1 Mondeling 4 literaire werken (dit mogen de boeken uit je boekopdracht zijn)
Toets 2: Examenvaardigheden (leesvaardigheid)
Het PO is afgerond als je alle boekopdrachten hebt ingeleverd (het cijfer hiervoor is het gemiddelde van de boekopdrachten uit V4 en V5.) Mis je nog een boekopdracht meld mij dat dan!
Slide 1 - Tekstslide
Programma
1. Literaire begrippen (in lessonup in periode 4 zijn de lessen totnutoe verzameld
2. Een historisch werk samen lezen (dit kun je op je lijst zetten)
3. Leesvaardigheid met Kern, de artikelen in de Weekkrant en Code + en Numo
4. Numo (leesvaardigheid 3F staat klaar, )
Slide 2 - Tekstslide
Het mondeling
Slide 3 - Tekstslide
Opzet
Een gesprek van een half uur met 2 docenten
Je moet laten zien dat je een boek kunt analyseren en erop kunt reflecteren
Handig: benader je boeken vanuit een thema of verzin een grote vraag.
Beoordelingsformulier vind je in Teams
Slide 4 - Tekstslide
Bronnen ter voorbereiding op je mondeling
- Informatie over schrijver * www.dbnl.org
* website van de schrijver zelf
- info over het boek
*Lezenvoordelijst.nl
- Literatuurgeschiedenis/plaatsen in de tijd:
https://www.literatuurgeschiedenis.org/
- Recensies en interviews:
LiteRom (alleen in de bibliotheek)
- Jouw boekopdrachten
Slide 5 - Tekstslide
Lesdoelen
Je kent de belangrijke literaire begrippen
Je kunt de begrippen uit de narratologie toepassen
Je kunt uitleggen hoe de schrijver via deze begrippen speelt met verwachtingen en de lezer aan het denken zet (door spot)
Je begrijpt hoe je een verhaal kunt analyseren vanuit de literaire begrippen
Je kunt zelf een verhaaltechniek toepassen
Slide 6 - Tekstslide
Welke literaire begrippen ken je nog?
Slide 7 - Open vraag
belangrijkste literaire termen
1. tijd
2. ruimte
3. perspectief
4. personages
5. thema en motieven
6. stijl
7. genre
In je handboek kun je alle literaire begrippen nalezen die je kunt gebruiken voor je verhaalanalyse. Kijk ook in de LessonUps!!
Slide 8 - Tekstslide
Doel verhaalanalyse?
Verhaal beter begrijpen vanuit verschillende aspecten.
Ontdekken hoe de relatie is tussen personages.
Begrijpen waarom zij doen wat ze doen, en hoe de karakters zich ontwikkelen.
Ontdekken welke gebeurtenis tot een bepaalde situatie geleid heeft.
Hoe spelen de gebeurtenissen in het verhaal een rol in de grote lijn, in het thema van het verhaal.
Kun je op basis van de analyse de boodschap of hoofdgedachte van de auteur vaststellen?
Slide 9 - Tekstslide
Lezen kort verhaal 'poep' van Manon Uphoff
Wat: lezen en analyseren verhaal
Waarom: oefenen met verhaalanalyse
Met wie: alleen
Tijd: 30 minuten (na klassikaal lezen van verhaal)
Hoe: we lezen het verhaal klassikaal, daarna maak je de vragen bij het verhaal.
Slide 10 - Tekstslide
Vragen bij Poep van Manon Uphoff ( Gebruik het handboek)
1. Wat voor soort opening heeft dit verhaal? Leg uit. (Tijdstructuur)
2. Vanuit welk perspectief wordt het verhaal verteld?
3. Beschrijf de handeling van Poep. (De gebeurtenissen van een roman of verhaal vormen samen de handeling of het plot).
4. Welke overeenkomst is er aan het eind van het verhaal in de gedachten van de man en de vrouw die zij ieder hebben over de gebeurtenissen?
5. Het gedrag van de vrouw ten opzichte van haar honden is aan het eind van het verhaal veranderd.
a) Beschrijf deze verandering.
b) Hoe zou je die verandering kunnen verklaren?
6. Wat voor soort slot heeft dit verhaal?
7. Is het verhaal chronologisch verteld?
8. Zit er tijdverdichting of –vertraging in dit verhaal?
9. Hoe zorgt de schrijver ervoor dat je gegrepen wordt door het verhaal. Of, m.a.w.: hoe zorgt ze voor spanning, zodat je doorleest omdat je wilt weten hoe het afloopt.
Slide 11 - Tekstslide
Gebruik 3 steekwoorden om dit verhaal te beschrijven
Slide 12 - Open vraag
Sprookje
Een sprookje is een traditioneel volksverhaal of nog vaker een literair bedenksel en is in wezen een geëngageerd genre dat oorspronkelijk de nodige satire en sociaal-culturele weerspannigheid bevat. Het sprookje speelt zich af op een onbepaalde plaats in een onbepaalde tijd, en opent daarom vaak met de woorden "Er was eens..."
Slide 13 - Tekstslide
Ballade
- verhaal wordt sprongsgewijs verteld
- gebeurtenissen worden afgewisseld met dialogen
- veel herhalingen
- sfeer is ernstig en somber
- onderwerpen zijn ontleend aan sprookjes, sagen of ridderverhalen
Vaak een tragisch onderwerp
Slide 14 - Tekstslide
parodie =
een spottende nabootsing van een kunstwerk (lied, gedicht, film, verhaal), waarin alle kenmerken van het origineel voorkomen, maar de stijl wordt overdreven om de lachlust op te wekken.
Slide 15 - Tekstslide
Parodie
Een parodie of persiflage is een spottende nabootsing van een gedicht, lied, film, toneelstuk, verhaal of andere kunstzinnige uiting.
Vaak worden hierbij herkenbare eigenschappen van het origineel overdreven of uitvergroot.
In grote lijnen is een parodie een ondervorm van een satire: het verhaal (de tekst of het beeld) wordt op een ironische manier nagedaan. Dit kan zowel op een onschuldige als op een bijtende wijze gebeuren. Het succes van de parodie zal groter zijn naarmate het origineel bekender is en de geparodieerde (uitvergrote) elementen dus herkenbaarder zijn.
Slide 16 - Tekstslide
Absurdisme
Een filosofische stroming waarin wordt gesteld dat het leven eigenlijk zinloos is. Ook zou niet rationeel te verklaren zijn waarom er leven is. Het menselijk lijden (pijn, verdriet, angst, enz.) zou het resultaat zijn van pogingen tot vergeefse zingeving.
Sysiphus moest als straf in de onderwereld een steen tegen een berg oprollen. Zodra hij boven was, mocht hij weer opnieuw beginnen.
Absurd, zinloos dus!
Slide 17 - Tekstslide
Huiswerk
Maak de vragen 1 tm 6 bij hoofdstuk 13, p. 160 -161 van je werkboek