De Staatsinrichting van Nederland

De Staatsinrichting van Nederland
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De Staatsinrichting van Nederland

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les kun jij de begrippen over staatsinrichting in Mavo 4 uitleggen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel aan het begin van de les.
Wat weet jij al over de staatsinrichting van Nederland? Met andere woorden: waar gaat staatsinrichting over?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat is staatsinrichting?
Staatsinrichting gaat over de manier waarop een land is georganiseerd en wordt bestuurd.

Slide 4 - Tekstslide

Leg kort uit wat staatsinrichting inhoudt.
Wetgevende macht
De wetgevende macht maakt wetten en bestaat uit de Eerste en Tweede Kamer.

Slide 5 - Tekstslide

Leg de wetgevende macht uit en benoem de twee kamers.
Uitvoerende macht
De uitvoerende macht voert wetten uit en bestaat uit de regering en de ambtenaren.

Slide 6 - Tekstslide

Leg de uitvoerende macht uit en benoem de twee onderdelen.
Rechterlijke macht
De rechterlijke macht beoordeelt of wetten worden nageleefd en bestaat uit rechtbanken en gerechtshoven.

Slide 7 - Tekstslide

Leg de rechterlijke macht uit en benoem de twee onderdelen.
We leven in een rechtstaat. Wat wordt daarmee bedoeld?

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De huidige grondwet werd geschreven in 1848.
Waarom in dat jaar??

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Koning en ministers
De koning is het staatshoofd van Nederland. Ministers zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van wetten en het besturen van het land.

Slide 10 - Tekstslide

Leg uit wat de rol van de koning en ministers is in de Nederlandse staatsinrichting.
Met de Luxemburgse kwestie werd een ding duidelijk:
A
Dat de koning daadwerkelijk geen macht had
B
dat er vanaf toen een ministeriële verantwoordelijkheid was
C
Dat het volk meer inspraak kreeg
D
dat Luxemburg niet bij het Koninkrijk der Nederlanden hoorde

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Democratie
Nederland is een democratie, wat betekent dat het volk mag stemmen op politieke partijen en zo invloed kan uitoefenen op de besluiten die worden genomen.

Slide 12 - Tekstslide

Leg uit wat een democratie is en waarom het belangrijk is.
vanaf 1848 was er censuskiesrecht. Later werd dit afgeschaft. Door welke grondwetswijziging gebeurde dat?
A
invoering van de leerplicht
B
algemeen (mannen) kiesrecht
C
kinderwetje van Van Houten
D
caoutchouc artikel

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

met het caoutchouc artikel werd het mogelijk om meer mensen te kunnen laten stemmen.
Waaraan moesten mensen voldoen om te mogen stemmen??
A
een goede baan hebben en hoofd zijn van een gezin
B
een bepaald bedrag aan huur betalen en een bepaald inkomen hebben
C
een auto hebben en een goed inkomen hebben
D
uit een rijke familie komen en een bepaald bedrag aan belasting betalen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verkiezingen
Eens in de vier jaar zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer. De partij met de meeste stemmen mag de regering vormen.

Slide 15 - Tekstslide

Leg uit hoe verkiezingen werken in Nederland.
door de pacificatie van 1917 werden een aantal grondwetswijzigingen door gevoerd. Welke wijzigingen waren dat?
A
invoering caoutchouc artikel. invoering leerplichtwet. einde aan de sociale kwestie. vrouwenkiesrecht
B
oprichting vvvk. Kinderwetje van Van Houten. Invoering censuskiesrecht. Invoering van de sociale grondrechten
C
Invoering grondwet van 1848. Invoering klassieke grondrechten. Luxemburgse kwestie. Oprichting van de Navo
D
Einde aan de schoolstrijd. Algemeen (mannen) kiesrecht verandering van het districtenstelsel. Passief vrouwen kiesrecht.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

pacificatie van 1917
einde schoolstrijd: confessionelen waren hier blij mee
invoering algemeen (mannen)kiesrecht: socialisten waren hier blij mee.
invoering (passief) kiesrecht voor vrouwen (vanaf 1919 actief)
afschaffen districtenstelsel voor het stelsel van evenredige vertegenwoordiging:  kleine partijen maken kans om in de 2e kamer te komen.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Provincies en gemeenten
Nederland is verdeeld in twaalf provincies en ruim 350 gemeenten. Zij hebben ook een eigen bestuur.

Slide 18 - Tekstslide

Leg uit wat het belang is van provincies en gemeenten in de Nederlandse staatsinrichting.
Trias Politica
De Trias Politica is de scheiding van de politieke macht in drie onderdelen: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht.

Slide 19 - Tekstslide

Leg de Trias Politica uit en benoem de drie onderdelen.
wat is waar?
A
voor de 2e kamer zijn er directe verkiezingen
B
voor de 1e kamer zijn er directe verkiezingen
C
voor de 2e kamer zijn er indirecte verkiezingen
D
alle antwoorden zijn onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen
Nu gaan we de begrippen herhalen. Noem de Trias Politica, de wetgevende macht, de uitvoerende macht, de rechterlijke macht, de grondwet, de koning en ministers, democratie, verkiezingen, provincies en gemeenten.

Slide 21 - Tekstslide

Herhaal de begrippen en vraag de leerlingen om ze te benoemen.
Vragen
Heb je nog vragen over de Nederlandse staatsinrichting? Stel ze nu!

Slide 22 - Tekstslide

Geef de leerlingen de kans om vragen te stellen en beantwoord deze.
Quiz
Test nu je kennis met een quiz over de Nederlandse staatsinrichting.

Slide 23 - Tekstslide

Gebruik een online tool of papieren quiz om de kennis van de leerlingen te testen.
Reflectie
Reflecteer op wat je hebt geleerd over de Nederlandse staatsinrichting in deze les.

Slide 24 - Tekstslide

Vraag de leerlingen om te reflecteren op wat ze hebben geleerd en deel eventueel klassikaal enkele reflecties.
Huiswerk
Voor volgende les bekijk je een aflevering van het programma 'De Hofbar' over een actueel politiek onderwerp.

Slide 25 - Tekstslide

Geef de leerlingen huiswerk om het geleerde toe te passen en te verdiepen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 26 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 27 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 28 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.