Module 2 Nederlandse gewoonten

Module 2 Nederlandse gewoonten

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Module 2 Nederlandse gewoonten

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

2.1 Gewoonten

Slide 3 - Tekstslide

Omgangsvormen
Omgangsvormen zijn regels over hoe je met iemand omgaat.

Slide 4 - Tekstslide

U of je/jij?

Slide 5 - Tekstslide

18.00 uur stamppot eten

Slide 6 - Tekstslide

afspraak maken

Slide 7 - Tekstslide

opstaan voor ouderen

Slide 8 - Tekstslide

cadeaut meteen uitpakken

Slide 9 - Tekstslide

Wie is er aan de beurt?
Je moet af en toe naar de slager of de groenteboer. Maar soms is het daar erg druk. Dan staat er een rij. Je moet achteraan in de rij gaan staan. Als je aan de beurt bent, mag je zeggen wat je nodig hebt.

Nummertje trekken.
Op het gemeentehuis


Slide 10 - Tekstslide

Op visite.

Vrienden en familie gaan wel eens bij elkaar op visite. (bezoek)
Dan is het aardig om wat te geven. Bijvoorbeeld een bos bloemen.
Hoe groeten familie en vrienden elkaar in Nederland? Ze geven elkaar drie zoenen op de wang. Eerst links, dan rechts en dan weer links.

Slide 11 - Tekstslide

2.2 Feestdagen in Nederland
31 december Oudejaarsdag
1 januari Nieuwjaarsdag
Pasen, Hemelvaart, Pinksteren
27 april Koningsdag
5 mei Bevrijdingsdag
5 december Sinterklaas
25 en 26 december Kerstmis

Slide 12 - Tekstslide

2.3 Wilhelmus
Nederland heeft een volkslied.
Dit gaat over Willem van Oranje.
1932
12 coupletten, maar Nederlanders zinne meestal alleen het 1e.

Slide 13 - Tekstslide

2.4 Familiedagen.
Welke gebeurtenissen vinden Nederlandes belangrijk?

Slide 14 - Tekstslide

  • Verjaardag
  • Huwelijk (receptie)
  • Geboorte (kraambezoek)
  • Overlijden (begrafenis, crematie, rouwkaart)

Slide 15 - Tekstslide

2.5 Vrije tijd
  • Vereniging/club
Je betaalt contributie, vrijwilligerswerk.
  • Buurthuis
cursus
  • Uitjes
Speeltuin, museum, pretpark
  •  Zwemles

Slide 16 - Tekstslide

2.6 Vrijheid
Mensen in Nederland zijn vrij.
  • trouwen/niet trouwen.
  • geloof of geen geloof
  • kiezen je eigen kleding, werk enz..

Slide 17 - Tekstslide

Samenwonen of trouwen
Verkering
Twee mensen kunnen verliefd op elkaar worden. Als ze een relatie met elkaar hebben, noem je dat verkering.

Slide 18 - Tekstslide

Samenwonen
Als mensen een tijd verkering hebben, gaan ze vaak samenwonen.
Ze gaan dan samen in een huis wonen.
Ze zijn dan niet getrouwd.

Slide 19 - Tekstslide

Trouwen
Sommige mensen gaan eerst trouwen.
En daarna gaan ze bij elkaar wonen.
Dit doen ze bijvoorbeeld omdat dat moet van hun geloof.
Of omdat ze dat zelf zo willen.
Ook homoseksuele mensen mogen trouwen in Nederland.
Je mag niet trouwen met familie.
Je mag niet trouwen als je jonger bent dan 18 jaar


Slide 20 - Tekstslide

Mannen en vrouwen zijn gelijk
Dit is een belangrijke wet in Nederland.
Het betekent dat mannen en vrouwen dezelfde rechten hebben.
Voorbeelden:
  •     Mannen en vrouwen mogen stemmen.
  •     Mannen en vrouwen mogen naar school.
  •     Mannen en vrouwen mogen werken.
  Dit zie je ook bij mensen thuis. Soms zorgt de man voor de kinderen en werkt de vrouw.

Slide 21 - Tekstslide

Toets module 2

Slide 22 - Tekstslide

Wat is in Nederland geen gewoonte op oudjaarsdag
A
naar vuurwerk kijken
B
champagne drinken
C
oliebollen eten
D
cadeautjes geven

Slide 23 - Quizvraag

Het is 4 mei, het is bijna 20.00 uur.
Je loopt op straat met vrienden.
Moet je stil zijn voor dodenherdenking
A
Ja, dat is verplicht
B
Nee, het moet niet, maar veel mensen vinden het wel fijn als je stil bent.
C
Nee. dat is alleen voor ouder mensen die de oorlog hebben meegemaakt

Slide 24 - Quizvraag

Malika doet een kookcursus. Bij de cursus zijn mannen en vrouwen. Haar vriendin vindt dat gek.

Wat kan Malika het beste zeggen.
A
ja, want vrouwen kunnen beter koken dan mannen.
B
nee, het is helemaal niet gek.
C
Ja,we kunnen beter apart les hebben,

Slide 25 - Quizvraag

Een vriend van je is lang werkloos geweest. Nu heeft hij weer werk.
Wat schrijf je op de kaart?
A
Geslaagd!
B
Beterschap!
C
Gefeliciteerd met je nieuwe baan!

Slide 26 - Quizvraag

Het is bijna koningsdag. De kinderen zijn bezig om het Nederlands volkslied te leren. Wat is de naam?
A
Het Wilhelmus
B
De Nachtwacht
C
Rembrandt van Rijn

Slide 27 - Quizvraag

Je bent jarig en geeft een feestje.

Welke kaart stuur je?
A
een kaart met: Geslaagd!
B
Een kaart met: Gefeliciteerd!
C
een uitnodiging

Slide 28 - Quizvraag

Anna gaat koffie drinken bij haar buurman.
Ze heeft afgesproken om 10.0 uur.

Wanneer moet Anna bij de buurman zijn?
A
Kwart voor tien
B
tien uur
C
Kwart over tien

Slide 29 - Quizvraag

Je gaat op kraambezoek bij een collega.
Hij heeft een dochter gekregen.

Wat eten jullie?
A
taart met slagroom
B
beschuit met roze muisjes
C
oliebollen
D
beschuit met blauwe muisjes

Slide 30 - Quizvraag

De buren geven een feest met harde muziek.
Jouw kinderen kunnen niet slapen.
Het is al tien uur.
Wat kun je het beste doen?
A
Je gaat naar de buren en vraag of de muziek wat zachter kan.
B
Je belt de politie.
C
je doet niks

Slide 31 - Quizvraag

Je ziet twee mannen hand in hand lopen.
Wat zeg je?
A
Dat mag niet.
B
Niets
C
Wat doen jullie?

Slide 32 - Quizvraag

Wat zijn Nederlandse gewoonten?
A
Te laat komen. Zeggen wat je denkt.
B
Praten over het weer. Rond 18.00 uur avondeten.
C
Iemand 1 kus op de wang geven. Praten over het weer.

Slide 33 - Quizvraag

Je hebt nieuwe buren.

Hoe stel je je voor aan de buren?
A
Ik maak een buiging.
B
Ik geef de buurman een zoen.
C
Ik geef de buurman een hand.

Slide 34 - Quizvraag

Je dochter wil automonteur worden.

Wat zeg je?

A
Dat mag niet. Automonteur is werk voor mannen.
B
Jij kunt dit niet. Kies een andere opleiding
C
Succes, je mag zelf kiezen.

Slide 35 - Quizvraag

We hebben een nichtje gekregen.
Volgende week gaan we op .......
A
receptie
B
huwelijk
C
kaambezoek

Slide 36 - Quizvraag

Wat is geen christelijke feestdag?
A
Bevrijdingsdag
B
Pasen
C
Hemelvaartsdag

Slide 37 - Quizvraag

Het is nieuwsjaarsdag.
Je gaat naar de buren.
Wat zeg je?
A
Gelukkig nieuwjaar.
B
Gelukkig oud en nieuw.
C
Gefeliciteerd met het nieuwe jaar.

Slide 38 - Quizvraag